De Nederlandse aanwezigheid in Afrika was niet zo belangrijk als die in het Verre Oosten, maar liet er wel een blijvend spoor na, in de vorm van de taal die vandaag nog wordt gebruikt in Zuid-Afrika – het Afrikaans, een mengsel van de vereen-voudigde en aangepaste taal van de 17de eeuwse Nederlandse boeren (ongeveer 90%) en woorden uit talen als het Maleis, Portugees, Engels en het Afrikaanse Bantoe.
Beide ondernemingen werkten daar, de VOC en de WIC, maar elk van hen streefde verschillende doelen na. De VOC was wel in Afrika geïnteresseerd maar vooral als een bevoorradingsstation voor de schepen die op de route tussen Europa en Oost-Indië voeren. Dus vooral van belang om hen te voorzien van vers voedsel en vers water. De doelstellingen van WIC waren heel verschillend – deze onderneming was, in de eerste plaats, opgericht om Portugal en Spanje militair te bestrijden.
ZUID-AFRIKA
De geschiedenis van de kolonisatie van dit deel van het Afrikaanse continent begon met de expeditie van Jan van Riebeeck. Drie schepen met de eerste kolonisten arriveerden op 6 juni 1652 in de Tafelbaai, gelegen aan de zuidwestelijke kust van Zuid-Afrika. In hetzelfde jaar werd Kaapstad daar opgericht.
Jan van Riebeeck arriveert in Tafelbaai in April 1652, Charles Bell
De belangrijkste taak van de nieuwkomers uit Nederland was teelt van fruit, groenten en granen. De kolonisten hadden echter, gezien het klimaat, grote moeite om zware lichamelijke arbeid te verrichten en kwamen zelfs in verzet tegen de beperkingen hen opgelegd door VOC. Daarom besloot de compagnie er slaven te brengen. Ze werden uit Angola, Madagaskar, India en Oost-Bengalen gehaald. In 1780 waren dat er al zo’n 10.000.
De status van kolonie kreeg dit gebied aan het eind van de 17de eeuw. De blanke inwoners veranderden geleidelijk in telers en veehouders en deden de vraag naar grond groeien. Dat en de wens meer onafhankelijk te zijn van de voorschriften van de VOC leidde tot de grote permanente trek naar het binnenland. (Aan het eind van de 18de eeuw besloeg de kolonie al een oppervlakte ongeveer gelijk aan die van het huidige Polen). Als gevolg van dit proces ontstond een apart volk, sinds 1707 bekend als de Afrikaanders (of de Boeren). Die mensen, werden zeer gewaardeerd om hun krachtige onafhankelijkheidszin en bleken – zoals de erop volgende eeuw toonde – in staat een gewapend strijd te voeren voor hun vrijheid. Maar toen behoorde het gebied al niet meer tot de Nederlanden.
De aanwezigheid van Nederlandse kolonisten heeft bijgedragen aan het bijna geheel uitsterven van de inheemse stammen van Bosjesmannen en Hottentotten. Die stierven door de besmettelijke ziekten die werden meegebracht door de kolonisten. Vooral de pokkenepidemie van 1713 had dramatische gevolgen. De geschiedenis van deze kolonie is verder overvol met conflicten en oorlogen met militante Bantoe stammen, dit ondanks dat er wel vredesverdragen, grens- en handelsafspraken werden afgesloten. Als gevolg van het gebrek aan blanke vrouwen kwamen er ook huwelijken (en niet-huwelijkse relaties) met Afrikaanse vrouwen tot stand. Dat resulteerde in het ontstaan van een nu aparte etnische groep die bekend staat als kleurlingen (gekleurde mensen). Ook zij hebben, hoofdzakelijk, het Afrikaans als moedertaal.
De Noord-Nieuwland in de Tafelbaai, 1762
Aan het einde van de 18de eeuw waren de VOC (in doodsnood) en Republiek der Verenigde Provinciën (in een diepe crisis) bedreigd door Frankrijk, niet in staat om de groeiende invloed van Engeland, dat in 1797 de Kaap de Goede Hoop aanviel, tegen te gaan. Na de Vrede van Amiens in 1802 kwam het gebied voor korte duur weer terug in Nederlandse handen (feitelijk de Bataafse Republiek) terug, maar in 1806 werd het (nu definitief) weer geannexeerd door de Britten.
GOUDKUST (nu Ghana)
Gelegen in het centrale deel van de West Afrikaanse kust werd de Goudkust (de naam komt van de rijke goudafzettingen) in het begin van de 17de eeuw gekoloniseerd door de WIC ten koste van Portugal dat er zich al veel eerder had gevestigd. In 1637 namen Nederlandse militairen het fort Elmina in bezit en al snel volgden de forten van San Sebastian (1640) en Santo Antonio (1642). Vooral Elmina werd belangrijk. Elmina, werd het centrum van de Nederlandse slavenhandel – het belangrijkste WIC „exportartikel”.
Fort Elmina – Slavenhandel
Deze lucratieve handel eindigde echter in 1815 met een verbod op de slavenhandel, wat dus leidde tot de economische ondergang van deze kolonie. Na 1815 wierven de Nederlanders er soldaten voor het Nederlands-Indische leger (KNIL). In de jaren 1810-1814, tijdens de Franse bezetting van Nederland, was het – samen met het Japanse eiland Decima – het enige vrije grondgebied van de Nederlanden, niet bezet door Fransen of Britten.
Aan de Goudkust worstelden de Nederlanders niet alleen met Portugal of Denemarken en Zweden (die er enkele kolonies hadden), maar vooral met Engeland dat, van 1782 tot 1784 zelfs een deel van hun grondgebied bezette. De Nederlanders hadden er wel een goede verstandhouding met de lokale volken, in het bijzonder met, het toen zeer machtige, Ashanti koninkrijk. Ze hebben met hen vredesverdragen gesloten en hen zelfs belasting betaald.
Interessante opmerking
In 1836 werden twee zonen van de Ashanti koning, de prinsen Kwasi en Kwame Poku Boachi, naar Nederland gestuurd om er het onderwijs te volgen. Kwasi Boachi studeerde aan de Technische Universiteit van Delft en werd de eerste zwarte ingenieur die werkte voor de Nederlandse Oost-Indische mijnen. Er is zelfs een boek over hem: „De zwarte met het witte hart” over Kwasi Boachi (1997), is geschreven door de Nederlander Arthur Japin.
Op de foto de Kwasi prinsen Kwasi Boachi en Kwame Poku, J.L. Cornet 1840.
In het midden van de 19de eeuw besloten de Nederlanders en de Britten om een aantal forten te ruilen, om hun bezittingen meer tot aaneen gesloten gebieden te maken. In 1867 is daartoe een passende overeenkomst ondertekend, waardoor de Nederlandse forten ten oosten van Elmina Brits werden en de Britse forten ten westen van Elmina Nederlands. De gevolgen waren voor de Nederlanders rampzalig omdat het tot grote conflicten leidde met de lokale stammen en hun goede relaties met de Ashanti verstoord werden (de nieuwe forten waren omgeven door de Fanti stammen die zich nog met Britten verbonden voelden). Dus brak er een zeer ingewikkelde oorlog uit met de Fanti en de Ashanti . Tenslotte trokken de Nederlanders zich terug uit die koloniën en verkochten ze in 1871 aan de Britten voor 46.939,62 gulden. Zo werd op 6 april 1872 ook de Nederlandse Goudkust een deel van het Britse imperium.
De Nederlandse Goudkust – ooit de belangrijkste Nederlandse kolonie in Afrika – werd gedurende een lange tijd vergeten maar werd onlangs teruggebracht in het geheugen door de roman „De zwarte met het witte hart” over Kwasi Boachi”.