De volgende brief uit de koloniën kunnen we tonen dankzij de welwillendheid van Friep Wilbers, wier moeder Akke en grootvader Arjan aan het einde van de brief worden genoemd door de schrijver Peter Wilbers. Veel dank voor het beschikbaar stellen.
Bengkulu (de vroegere namen: Bengkoeloe; Engels Bencoolen; Nederlands Benkoelen) is een provincie op Sumatra in Indonesië. Ook de hoofdstad van de provincie draagt de naam Bengkulu.
Benkoelen
Een brief uit de koloniën
Benkoelen den 31 Augustus 1855
Geliefde Ouders!
Daar ik de pen opvat om u het voornaamste van mijn vertrek van Holland benevens de reis naar en aankomst te Batavia te melden zoo is mijn innige wensch dat gij dezelve in gezondheid moogt ontvangen en daar ik wel kan denken dat gij reeds lang het oogenblik tegemoet hebt gezien om het een of ander van mij te behooren; zoo is het ook mijn vurigste verwensch om hoe spoeder hoe liever uwe gezondheid en die van de familie te vernemen, welligt zult gij reeds verscheidene malen gedacht hebben ‘t schijnt wel dat Pieter ons geheel vergeet; maar neen het was juist het tegenovergestelde. Een zware ziekte heeft mij hierin verhinderd waarom ik dan ook hoop dat gij mij dit niet ten kwade zult duiden, ik had u wel eerder kunnen schrijven, maar om u te melden dat ik ernstig ziek was wou ik niet doen en om te zeggen dat ik gezond was dit kon nog minder.
Maar komaan ik wil geregeld beginnen.
Op den 11 December 1854 ‘s middags om drie uur verlieten wij Harderwijk, waarop wij den 12e ‘s avonds omstreeks 7 uur met een hevige storm vergezeld de haven van ‘t Nieuwe Diep binnenliepen; wij bleven nog aan den anderen morgen 10 uur op de kleine schepen; en daarna kwamen wij zingende om 11 uur aan boord van het fregat de Vijf Gebroeders wij wierden minzaam door het scheepsvolk ontvangen en kregen dadelijk een oorlam tot welkomst en ‘s middags graauwe erwten en een pond spek per man, er wierd happig ingebeten maar dit was spoedig gedaan. Afbeelding: Vijf Gebroeders, Jacob Spin, 1850.
Nu was het wachten op een goede wind maar dit duurde nog 31 dagen en gedurende die tijd hadden wij alle dagen prommenade en ‘s avonds van 4(?) tot 9 uur mogten wij gaan pasgesieren iets dat zelden gebeurt bij de Koloniale troepen wanneer zij eenmaal geambarceerd zijn.
Op den 12 Januari 1855 ‘s middags om 1 uur verlieten wij ‘t Nieuwediep met nog 94 andere schepen, doch die weldra voor ons oog verdwenen; zoo lang wij nog in de haven waren was ieder even vrolijk en ieder zong een laatste vaarwel aan zijn Vaderland om het misschien nooit weer te zien; maar nauwelijks waren wij in de Noordzee of alles wierd stil, en hij die eenmaal met die bestemming de geboortegrond verliet, zal er het best van kunnen spreken wat er in ieders hart omgaat; weldra waren wij de laatste hoek van Holland om, en ieder die nog dierbaren in het lieven Vaderland had wierp nog een laatste blik op zijn geboortegrond maar ook spoedig was dit laatste puntje voor ons oog verdwenen en toen werden wij geheel aan de woeste zee overgelaten.
‘t Nieuwediep
Den tweeden dag zagen wij reeds en Engelsche kust versierd met hunne Krijtbergen en de derde dag kwamen wij het Engelsche Kanaal uit en op de gronden van de Spaansche Zee, wij ontmoeten nog verscheidene schepen doch dit was ook spoedig gedaan en hier voor kregen wij harde wind waardoor de zee zoo onstuimig wierd dat wij door elkander slingerden van bakboord naar stuurboord en omgekeerd.
Den 28 dag Passeerden wij de Linie, dat het hier verbazend warm was zal ik u niet behoeven te zeggen; het was om zoo te zeggen doodstil en de zee gelijk een spiegel waardoor wij een menigte groote Visschen zagen die rondom het schip speelden en vliegende visch bij duizenden; Hier ontmoeten wij een Zweedsch schip dat twee masten en de halve verschansing verloren had, hij was bestemd voor Madera.
Den 42 dag was voor ons regt pleizierig wij kregen ‘s morgens een schip int gezigt die ons tegen de middag scheen in te wachten want toen haalde hij verscheidene zeilen tegen de wind. Om 3 uur waren wij zoo digt bij elkander dat de beide scheeps Kapiteins mondeling tegen elkander spraken. Het schip was bevracht met 300 Engelsche en Duitsche landverhuizers bestemd naar Australie de meesten waren vrouwen en hierbij verscheidene kinderen, van weerszijden waren wij vrolijk en tot 7 uur ‘s avonds bleven wij bij elkander zoodat wij de tijd hadden malkaar eens goed op te nemen, maar hier bleef het ook bij.
Bij Kaap de goede Hoop hebben wij wel storm gehad doch volgens zeggen van het scheepsvolk kwamen wij er goed af; wij verloren hier niet meer dan de buitenkluiver-boom met twee lappen zeil.
Den 68 dag verlieten wij de Groote Oceaan en kwamen in de Indische Zee, deze levert geen nieuws op tot den 103e dag toen liepen wij Straat Zunda [waarschijnlijk de Straat van Malakka – ren] binnen ‘s morgens omstreeks 7 uur en ‘s avonds om 7 uur toen de wind ons tegensloeg viel voor het eerst het anker vrolijker avond hebben wij aan boord niet gehad het was mooi weer en daarbij lichte maan, wat ons hart begeerde konden wij krijgen het was compleet een feestmaal en zo royaal alles ingerigt dat wij het aan wal niet beter konden begeeren, het duurde bij kans de hele nacht, den volgenden morgen omtrent 10 uur kwamen er verscheidene praauwen naast ons leggen en boden ons versche vruchten aan doch die hadden geen aftrek want ieder was gewaarschuwd voor de vruchten maar eijeren wierden er veel verkocht of geruild voor het een of ander want ieder zocht wat om eijeren te eten; de Kapitein kocht een schilpad waarvan wij met onze gehele strekte (189 man) schilpaddensoep van hebben gegeten hij was ruim 250 pond zwaar.
Vier dagen kruisten wij in Straat Zunda om waardoor wij gelegenheid hadden om het omliggend land (namelijk het vasteland van Java) eens goed op te nemen; het was een verrukkelijk gezicht die hooge bergen van onderen tot boven aan de top geheel groen en door de natuur met boomen beplant te zien.
Op de Vierden dag (30 April) ‘s avonds om 4 1/2 uur viel het anker tot onze groote blijdschap op de Reede van Batavia; van den kleinsten tot den grootsten allen waren even vrolijk en met dezelfde blijde geest bezield: Wat de Reede van Batavia betreft deze laat niets te wenschen over, maar Batavia van de Reede af gezien ziet er vrij armoedig uit, maar dit gaf onze ogen schade vergoeding want de winkels en de andere huizen ook zijn zoo goed als men in Holland durft te denken de bamboezen hutjes van de Sinezen en Inlanders hierbuiten gerekend.
Batavia (foto:1860-1872)
Den volgenden morgen (1 Mei) wierden wij omstreeks 9 uur door praauwen van boord gehaald en op ‘s Lands Werf gebragt waar wij per man een halffles wijn en een wittebroodje kregen, hier beleven wij tot de hitte van de zon voorbij was en om 4 uur marcheerden wij naar Weltevreden waar wij om 6 uur aankwamen ingehaald door de Muzijk en vele kameraden, toen wij in de kazerne kwamen was alles klaar in plaats van koud water kregen we warme thee en Soep met brood en vleesch in overvloed.
De Soep smaakte meer als goed; maar de volgende dagen was het al rijst wat de klok sloeg ‘s morgens rijstebrood met 1 ei of gebakke visch om 10 uur rijst en om 4 uur hetzelfde zij is op een zonderlinge manier klaargemaakt en daarbij geen boter of suiker neen rijst met Lombok zit je hier maar aan te knabbelen dat men meent dat mond en ligchaam gelijk afbrand; doch is men eenmaal zover dat men deze kost goed kan eten dan is men als het ware behouden, want velen worden ziek omdat zij de inlandsche kost niet kunnen eten.
Ik heb hier een Sergeant aangetroffen het is ook een Sneeker het is een broeder of neef van de Rondema’s ik meen dat hij zeide van Jan Rondema.
Hier op Batavia of op Weltevreden ben ik gebleven tot den 27 Mei (1e pinksterdag) toen ben ik met de Stoomboot de An(~~~~)om vertrokken naar Benkoelen alwaar ik op den 30e doodziek aankwam men bragt mij van de Stoomboot dadelijk in het Hospitaal met een zware bloed deürie waar ik mij nu nog bevind doch ik hoop als ik mijn kracht wat terug heb met 14 dagen hetzelve te verlaten, want genezen ben ik, hoewel hier in den beginne weinig hoop op was want al wat ik afging was bloed, de vierde dag was ik al zoo zwak dat men mij van het ene bed op het andere moest dragen, het is de gevaarlijkste ziekte voor Europeanen want duizende blijven er aan, Wij leggen hier met eene Kompagnie Infanterie waar bij ingedeeld zijn 50 Kannoniers en 10 Sappeurs. Onze kazerne is een groot fort het ligt vlak aan de Zee en behoorde vroeger aan de Engelschman [waarschijnlijk Marlborough – ren] het is groot en sterk en met 105 stukken op de bastions geplaatst kunnen wij het hier lang uithouden voordat zij ons aan de kleeren komen, en, uit voorzigtigheid is men hier altijd op voet van oorlog; en om ver buiten het fort te komen als men niet gewapend is, is hoogst gevaarlijk; vooreerst kan men de Inlanders niet vertrouwen en daarenboven zijn hier in de omtrek veel tijgers en wilde varkens en Slangen niet minder; dus gaat men uit dan is men goed gewapend en doorgaans met 10 of 12 man bij malkaar.
Fort Marlborough, Benkoelen (foto 1880-1920)
Wat de natuur hier aangaat deze is veel schoner dan in Holland het is hier altijd groen en de boomen dragen altijd vruchten plukt men ze af dan maakt men plaats voor anderen.
Onweders kunnen hier verschrikkelijk woeden maar zonder gevaar het blijft meestentijd tuschen het gebergte hangen. Het staat mij hier goed aan en laat niet anders te wenschen over als dat ik nog geen bevordering heb gemaakt maar dit kan ook nog niet omdat ik nog in het Hospitaal leg. Hiermee zal ik moeten eindigen want anders vrees ik dat de brief anders te zwaar wordt; schrijf mij spoedig terug en het papier zoo dun nemen als het maar te krijgen is anders is het dubbele port.
Doet verders de compliment aan de gehele familie en ook aan de buren; zijn buur Vogelsang en Disselbergen nog gezond. Vader wees zo goed en doet de complimenten aan den Heeren Kooij en Veerkant en deurwaarder van der Meulen en zijn vrouw en ook aan Do van Hasselt.
De brief van buurvrouw Franzen heb ik nog niet kunnen bezorgen, doordien ik van niemand heb kunnen weten waar hij was.
Zij wisten wel dat hij overgeplaatst doch waar naar toe wist men niet.
Vaart schipper Jan nog altijd? En is Akke en Arjan ook nog gezond. Van Meindert hebt gij zeker nog niet gehoord.
Nu Vader verzoek ik u nog eens vriendelijk schrijf mij spoedig terug hopende dat gij deze in gezondheid moogt ontvangen blijf ik met achting
U liefhebbende Zoon
P. Wilbers
N.B. Mijn Adres
P. Wilbers. Korporaal
Bij de Garnizoens Kompagnie
Te Benkoelen
Algemeen Stamboek no 35039
Aanval van de troepen op Penandigan, Zuid Sumatra, 1868
Foto: Vikimedia Commons / Collectie Tropenmuseum.