1. VOC: 1602 – 1798
(Vereenigde Oost-Indische Compagnie – VOC); 1602 tot 1798; werkgebieden: Oost-Indië (nu Indonesië), Japan (Nagasaki kust), Iran, Bangladesh, Thailand (toen nog Siam), in China Guangzhou (voorheen Kanton), Taiwan (was Formosa ) – tot 1662, Ceylon en Zuid-India.
De VOC was een „naamloze vennootschap”, die fondsen voor haar activiteiten vond door de uitgifte van aandelen (aandeelvermogen bedroeg 6,5 miljoen gulden).
Een VOC aandeel
Aan het hoofd stonden 17 bestuurders, de zogenaamde Heeren XVII. Het doel van de VOC was niet gebiedsverovering, maar handelsmonopolie. De koloniale expansie in het Verre Oosten vond plaats ten koste van Portugal en in voortdurende rivaliteit met Spanje en Engeland – de laatste werd steeds sterker. De stadia van deze expansie waren als volgt:
1605 – verovering van het eiland Ambon, daarna de gehele Molukse archipel.
1619 – inname van een deel van Java en er de stad Batavia oprichten.
1624 – verovering van Formosa.
1641 – verovering van alle Molukse eilanden.
1658 – vertrek uit het Portugese Ceylon.
1669 – verovering van Makasar.
1682 – verovering Bantam.
Bij de koloniale activiteiten paste VOC drie soorten tactieken toe:
1. verovering en overname van de gehele territoriale macht.
2. het verkrijgen van een handelsmonopolie via verdragen met lokale heersers.
3. onderhandelingen over overeenkomsten met inachtneming van vrije concurrentie voor handelaren van andere nationaliteiten.
Taktiek nr. 2 had hierbij een zeer sterke voorkeur.
De stad Batavia (nu Jakarta), opgericht op Java, was een centrum met een zeer dicht netwerk aan verbindingen met de andere grote steden in Azië.
Handels routes van de VOC
In de handel richtte Nederland zich hoofdzakelijk op de kruiden: peper, kruidnagel en nootmuskaat. In de gebieden, waar de VOC territoriale controle uitgeoefende, werd bevoorrading afgedwongen door quota tegen een vaste prijs. Leveranciers die niet voldeden aan hun verplichtingen werden bestraft met de dood of werkstraf (gedwongen te werken op de plantages beheerd door de VOC). Als de prijzen daalden, vernietigden de Nederlanders plantages en soms zelfs de productie. In de andere gebieden werden de goederen verkregen door middel van overeenkomsten met de lokale heersers, die in ruil voor de levering „bescherming” ontvingen. Natuurlijk trokken ze daarbij ook aan-zienlijke voordelen uit de samenwerking met de Nederlandse kooplieden.
Nederlandse vestigingen in Bengalen (India), Hendrik van Schuylenburgh, 1665
De VOC onderhield ook handelsbetrekkingen met Perzië, Siam, Japan en China. Nederlandse handelsbetrekkingen met Japan waren twee eeuwen lang gebaseerd op het privilege van alleenrecht. Deze exclusieve positie werd bereikt dankzij het vermijden van de fout van de Nederlandse voorgangers – Spanjaarden en Portugezen. De Neder-landers probeerde niet om missie te bedrijven, en wat meer is – de Japanners werd verteld dat ze geen (Katholieke) christenen waren! Maar ze werden niet toegelaten op het grondgebied van het Japanse rijk en hun verblijf was officieel beperkt (met uit-zondering van een enkeling) tot een kunstmatig eiland Decima, dat speciaal voor hen werd aangelegd.
Opmerkelijk:
Eens per jaar mochten de Nederlandse kooplieden op het grondgebied van het rijk komen om de keizer eer en respect te tonen (de Nederlanders zagen het vooral als het betalen van belasting) – op deze wijze werd het verbod formeel gehandhaafd. Tijdens deze reis hadden de handelaren ook de gelegenheid tot zakelijke bijeenkomsten. Die reizen zijn beschreven in interessante rapporten die bewaard zijn gebleven.
Hollanders op weg naar de stad Edo om belasting te betalen aan de Japanse keizer, 1727
Hetzelfde gold voor China – de directe handel begon daar pas in 1729, Guangzhou werd de marktplaats voor de uitwisseling. (De Chinezen waren bevooroordeeld tegen de Nederlandse als gevolg van de Portugezen, die de Nederlanders in een zeer nega-tief daglicht hadden gesteld.) Een van de goederen die daarvandaan naar Europa werd geëxporteerd was thee (de Nederlanders waren de eersten die, in 1610, Chinese thee naar Europa stuurden. Amsterdam was zelfs in de 18de eeuw de grootste markt voor deze grondstof. De VOC exporteerde ook porselein naar Europa. Pogingen om het zo beroemde Chinees porselein na te maken heeft de impuls gegeven aan het ontstaan van het bekende Delftse porselein, dat zeer populair werd in Europa. Er waren ook sterke handelscontacten met de Arabische landen – Saoedi-koffie werd in Europa geïntroduceerd door de Nederlanders.
De VOC werd niet gemeden als tussenpersoon in de handel tussen Aziatische landen onderling, waarin eveneens grote winst werd behaald. De grootte van de winsten zijn terug te vinden in de dividenden die werden uitgekeerd aan de aandeelhouders. In de beste periode (het begin van de 18de eeuw) werd maar liefst 40% uitgekeerd en over een lange periode varieerde de commissie tussen de 15% en 25%.
voormalig VOC pakhuis Oostenburg, Amsterdam
Het verval en de ondergang van VOC deed zich voor in een crises van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën (eind 18de eeuw). Het officiële faillissement werd 1798 uitgesproken, vervolgens hield Oost-Indische Compagnie op te bestaan. Wat er overbleef van hun archieven, die zich nu in het nationale archief bevinden, is heel groot en beslaat vele kilometers aan boekenplanken. Naast de zwakte van de Verenigde Provinciën waren er nog een aantal oorzaken. Kenmerkend voor de kolonisatie van Oost-Indië door de VOC was dat het niet leidde tot een massale migratie van de bevol-king van Nederland. Er waren geen landloze boeren die geneigd waren om hun geluk te beproeven in het Verre Oosten, ze trokken liever naar Oost-Europa. (Europa was in de eerste helft van de 17de eeuw sterk ontvolkt). Ze zochten geen snelle en gemakkelijke loopbaan in de kolonies. Ook de VOC-dienaren verlieten Nederland niet graag en reisde meestal naar Oost-Indië op contract-basis. Het salaris van de lagere ambtenaren, soldaten, matrozen en andere professionals was zo laag dat er een grootschalige smokkel bloeide, illegale transacties, valse facturen en corruptie kwamen vaak voor. De Republiek der Verenigde Nederlanden was niet in staat om effectieve controle uit te oefenen over die verre landen. Dat was niet zonder oorzaak, de gebruikelijke politiek van „knijpen” om maximaal voordeel te behalen tegen minimale kosten was de reden. Dit was ook de reden waarom de Nederlandse koloniën te weinig geld kregen voor, bijvoorbeeld, de defensie, ze konden dus geen effectieve weerstand bieden tegen koloniale rivalen, met name niet tegen Engeland.
Op de foto de vlag van de Amsterdamse VOC-kamer – ship “Amsterdam”
Ondanks de schaarste aan Europese bevolking, in het bijzonder aan fatsoenlijke blanke vrouwen (degene die emigreerde naar Oost-Indië hadden meestal een nogal dubieuze reputatie), vermeden de Nederlanders lange tijd de raciale integratie van de inheemse bevolking. Daarna worden huwelijken met lokale vrouwen geleidelijk aan wat meer geaccepteerd – eerst met christenen, wat later ook met niet-christenen, maar zij en hun kinderen werden niet zo maar toegelaten tot het grondgebied van de Republiek. Ze waren immers geen Nederlanders. Zij die, ongeacht ras, geboren waren in Azië waren altijd ondergeschikt aan de Europeanen en kwamen op de tweede plaats bij de vervul-ling van ambten en posities.
De VOC was ook in Zuid-Afrika actief hetgeen beschreven is in het hoofdstuk Koloniën in Afrika.
2. NEDERLANDS OOST-INDIË – 19de EEUW
Na de ondergang van VOC was de situatie in hun koloniale gebieden gevarieerd. Ceylon en Maleisië (1824) gingen onherroepelijk verloren aan Engeland. De Engelsen waren er echter niet in geslaagd om Sumatra en Javaanse eilanden, die door hen werden bezet in 1811, onder controle te krijgen. Deze gebieden keerden, na drie jaar, in 1814, terug in Nederlandse handen. Sindsdien werd het voormalige Oost-Indië, Neder-lands-Indië genoemd. Bij de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden (1815 tot 1848) was de oppersoevereiniteit over de koloniën opgedragen aan de koning (1815 tot 1848), maar in 1848 (nieuwe grondwet) werd het overgedragen aan de Staten Gene-raal, het Nederlandse parlement.
Nederlands Oost-Indië
De ondergang van de VOC en de afschaffing van het handelsmonopolie, met de toenemende concurrentie van Engeland, dwong Nederland nieuwe vormen van exploi-tatie in Nederlands-Indië toe te passen. Van toen af aan moesten de boeren, onder het „Cultuurstelsel” (teeltsysteem), tot 1/5 van hun land besteden aan teelten die werden bepaald door de Nederlands-Indische overheid en de landlozen moesten, gedurende 1/5 van het jaar op die plantages werken. Dit systeem bleek zeer effectief te zijn en de winst uit de verkoop van suiker, thee en koffie steeg aanzienlijk. (De opbrengsten van de beleggingen in de kolonies werden uitbetaald in Nederland.) Maar in het midden van de 19de eeuw eiste een deel van de Nederlandse samenleving onder de invloed van de liberale ideeën, hervormingen in de koloniën: vermindering van de staatscontrole en meer vrijheid voor private ondernemingen. Dit leidde wederom tot de legitimatie van activi-teiten door prive-kapitaal. Het werd door de regering geïntroduceerd met de Veror-deningen (Regeringsreglementen) van 1870, die van kracht bleven tot 1925. De belangrijkste verandering was het vervangen van de verplichte leveringen van land-bouwproducten door belastingen (als de hoofdelijke belastingen, de grondbelasting en de indirecte belastingen).
Foto: het verzamelen van het sap van de rubberboom Agathis dammar op Celebes
Gedurende de gehele periode van de aanwezigheid van Nederlanders in Nederlands-Indië braken er op sommige plaatsen protesten van de lokale bevolking uit. In 1825 was er een opstand op Java tegen de kolonisten, de lokale heersers en tegen de Chinese handelaren. Deze opstand duurde tot 1830 en werd zeer bloedig neergeslagen – onge-veer 200.000 Javanen werden er gedood. Andere opstanden op Sumatra, Celebes en Bali, werden beëindigd door strafexpedities. Ook lokale oorlogen en conflicten kwamen regelmatig voor.
In 1873 brak de opstand van het sultanaat Atjeh, gelegen in het noorden van Sumatra uit. In de 16de en de 17de eeuw was dat het belangrijkste land in de regio. Het sultanaat was de basis voor piraten, doch zo lang het ver van de belangrijke zeeroutes gebeurde kon dat de VOC niet zo veel schelen. De situatie was veranderd na het openen van het Suez-kanaal, wat betekende dat schepen langs de kust van Atjeh gingen passeren . Dit dwong de Nederlanders tot de verovering van het sultanaat, met een lange en kostbare oorlog tot gevolg (1873 – 1903). De oorlog eindigde met de val van het sultanaat en de controle over het hele gebied kwam in Nederlandse handen.
Nederlandse officieren in Atjeh, 1900
Na omstreeks 1910 beheerste Nederland de hele Maleise Archipel, maar de status van elk gebied erin was er wat anders. Ruim de helft van het gebied werd opgenomen in Nederlands-Indië, de rest genoot enige formele autonomie. Het bezit van deze kolonies had zowel positieve als negatieve aspecten. Privébedrijven profiteerden van de grote winsten uit de handel in suiker, tabak, thee, tin, aardolie en steenkool. Er waren ook goede mogelijkheden om geld te verdienen in de handel, industrie, dienstverlening en landbouw, maar ook investeringen in infrastructuur trok veel inwoners van Nederland. Na de Eerste Wereldoorlog trokken ongeveer 90.000 Nederlanders uit Europa naar Indië. Aan de andere kant waren er voor de staat enorme kosten voor de infrastructuur, onderhoud en oorlogen (bijzonder kostbaar was de oorlog met het sultanaat Atjeh), terwijl de staat slechts een marginaal deel van de winst ontving. De situatie van de Nederlandse schatkist werd pas een beetje beter na de belasting- hervormingen van 1908.
Aan het einde van de 19de eeuw begon een deel van de Nederlandse samenleving de morele aspecten van de Nederlandse exploitatie van de koloniën in het Verre Oosten te beseffen. Dat leidde tot de conclusie dat de staat een schuld aan die kolonies had opgebouwd. Er werd berekend dat de Nederlandse winst ongeveer 1,5 miljard gulden was. Dit is hoe het zogenaamde „ethisch” beleid is ontstaan. Dat nieuwe beleid erkende de noodzaak tot verbetering van de situatie van de lokale bevolking door uitbreiding van het onderwijs, de gezondheidszorg, het verbeteren van de communicatie, het vesti-gingen van een modern rechtssysteem, enz. Dat was echter niet zonder eigen belang want een betere situatie van de lokale bevolking was ook gunstig voor de verkoop van Nederlandse goederen.
Opmerkelijk:
Ondanks de intensieve commerciële contacten met haar koloniën heeft Noord-Nederland een lange tijd niet de noodzaak gezien haar vloot te moderniseren door zeilschepen door stoomboten te vervangen. Goederen werden met een grote regelmaat aangevoerd, dus er was geen reden om op te schieten. In 1858 bestond de Nederlandse koopvaardijvloot uit 2.397 zeilschepen en slechts 41 stoomschepen, en in 1900 waren er nog 432 zeilboten in gebruik. Foto: een „Oostinje vaarder”.
3. 20ste EEUW – OP WEG NAAR ONAFHANKELIJKHEID
Aan het begin van de 20ste eeuw trokken zich zwarte wolken samen boven de Neder-landse heerschappij over Nederlands-Indië. Dit kwam door het ontwaken van een natio-nale identiteit, en de opkomst van anti-imperialistische en revolutionaire sentimenten (als echo’s van de Oktoberrevolutie van 1917). Dit had een grote invloed op de economische- en sociale verhoudingen in dit gebied. Feodale verhoudingen werden vervangen door het kapitalisme en de industriële ontwikkeling leidde tot de opkomst van de bourgeoisie en een proletariat. Beide begonnen ze zich te organiseren in verschil-lende politieke structuren. In 1927 werd de Indonesische Nationale Partij opgericht.
Nederlands Indië in 1941.
Het volkslied van Nederlands Indië, nu van Indonesië.
Nederlandse koloniale residentie
De emancipatorische tendensen van de Indonesiërs ontmoetten een sterke weerstand van de koloniale overheid, die de grote belangen van het gehele Nederlandse imperium behartigde en een bloeiend bedrijfsleven niet wilde frustreren. Hoewel, stap voor stap, wel een aantal politieke hervormingen werden doorgevoerd, werd een strikte controle op de kolonies door het moederland gehandhaafd. Elke actie tegen de koloniale autori-teiten (zoals opstanden in 1926 op Java en in 1927 op Sumatra) werd zwaar afgestraft met gevangenisstraf, deportatie naar strafkampen, en zelfs met doodstraf. In deze situatie begon Japan haar aanhang onder de Indonesiërs te werven. Japan werd gezien als een bevrijder (aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog intensiveerde Japan haar economische expansie in de archipel).
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Nederlands-Indië een slagveld in de oorlog met Japan. De oorlog werd verklaard door de Nederlands-Indische regering in december 1941, naar aanleiding van Japanse eisen die werden verworpen door de Nederlandse regering in ballingschap. In 1942 bezette het Japanse leger stap voor stap de Nederlandse bezittingen, dat resulteerde tenslotte in de capitulatie van het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indische Leger), ondertekend op 9 maart 1942. Daarna werd de situatie van de Nederlandse bevolking, in Indië, dramatisch. De Hollanders werden gevangen gezet in kampen en gedwongen tot slavenarbeid. Vele duizenden burger-gevangenen hebben dat niet overleefd.
De arrestatie van Gouverneur-Generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, 1942
Sommige Indonesiërs, met inbegrip van de latere president Soekarno, zagen in het Japanse bestuur kansen op de onafhankelijkheid, die ze uiteindelijk kregen. De militaire nederlaag van Japan leidde tot het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesië op 17 augustus 1945.
Nederland wilde het verlies van de kolonie voor een lange tijd niet aanvaarden en dus probeerde het de voormalige status quo met militaire kracht te herstellen. De eerste poging om het probleem op te lossen was door onderhandelingen en vredesverdragen. Een er van voorzag in een nieuwe status quo, gebaseerd op het concept van een federatie genaamd de Verenigde Staten van Indonesië (als deel van het Koninkrijk), bestaande uit de Republiek Indonesië (Java, Madura, Sumatra) en het Groot-Oosten (Borneo en andere eilanden onder de directe controle van Nederland). De des- betreffende overeenkomst werd ondertekend op 15 november 1946 in Linggadjati, maar het stelde geen van de partijen tevreden. (Het grote Oosten, de Molukken, enz. wilden de band met het Koninkrijk behouden. Ze wilden niet onder een heerschappij van de „Javanen” komen.)
Nederlandse soldaten controleren vrouwen in Batavia 1946
In 1945 gaven de Japanse troepen zich over aan de Indonesische vrijheidsstrijders (fragment).
In de daaropvolgende jaren (1947 – 1948) lanceerde Nederland een tweetal militaire interventies (politionele acties) , maar ondanks de ondertekening van nieuwe verdragen waren die niet in staat om de vrijheidsdrang van de Indonesiërs te stoppen. De laatste formele band tussen het Koninkrijk der Nederland en de Republiek Indonesië (opgericht op 5 januari 1949) was de Nederlands-Indonesische Unie (ondertekend op 7 mei 1949), die gaf Nederland een beslissende zeggenschap in het buitenlands beleid, financiën, en de macht over westelijk Nieuw-Guinea. Het was toen dat Batavia werd omgedoopt tot Jakarta en de hoofdstad van de republiek werd. De Unie werd door Indonesië verbro-ken in 1954, en in 1957 werden alle Nederlands (staats- en privé-) bezittingen genatio-naliseerd.
De langste Nederlandse strijd was die om het behoud van de controle over westelijk Nieuw-Guinea die, in 1960, leidde tot het verbreken van de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. In 1961 werd het gebied geannexeerd door de Indonesiërs.
Nederlands Nieuw-Guinea, 1916
In 1962 werd het overgedragen aan een VN-interim-bestuur om in 1963 te worden op-genomen in Indonesië als West-Irian. Eerst sinds de late jaren ’60, na de val van Soe-karno, begonnen de betrekkingen tussen Indonesië en het Koninkrijk der Nederland langzaam te normaliseren, zoals bleek uit het bezoek van Koningin Juliana in 1971.
De erfenis van de Nederlandse heerschappij in dit gebied is enorm, vooral als materieel erfgoed. Dit onderwerp is apart besproken in het hoofdstuk „De koloniale erfenis”. Hierbij kan ook worden opgemerkt dat de Nederlanders de factor waren die de heel ver-schillende vorstendommen van het oude Oost-Indië heeft verenigd. Het grondgebied van het huidige Indonesië valt vrijwel samen met dat van het voormalige Nederlands-Indië.
Bandung, De Groote Postweg Oost
Lees ook: Een brief uit de koloniën
Fotos: Wikimedia Commons, Collectie Tropenmuseum