Polders & Waarden

Landschappelijk ligt het oosten van Nederland hoger dan het westen. Dit betekende dat de polders maar een beperkte omvang konden hebben. Anders zouden immers de oostelijke delen te „droog” en de westelijke delen te „nat” zijn. Om praktische redenen waren de meeste polders samengevoegd tot waarden. Een polder was dus meestal dus een „compartiment” van een waard.


De inwoners van een polder met „bezit” in die polder werden ingelanden genoemd. Er waren dus twee soorten ingelanden (de „ingelanden bebouwd” dus de huis- en bedrijfs-eigenaren en daarnaast de „ingelanden onbebouwd” dus boeren). De ingelanden kozen hun polderbestuur dat het heemraadschap genoemd werd.
Het heemraadschap regelde het locale beheer: de wegen, de sloten, de (lage) boezems en het waterpeil, enz.) van hun polder.
De ingelanden onbebouwd moesten de hand- en span– (met twee paarden) diensten leveren. De ingelanden bebouwd vormden het „dijkleger” dat op de dijken waakte als het er om „spande”.

Het eiland der Bataven in de Romeinse tijd
M.Alting, Atlas Aloude Hollandsche Historie, van Loon 1697, (Duijvestein collectie).

Big is beautiful?
Het lidmaatschap van de EU betekent dat er ook in Nederland schaalvergroting nodig was. Dus moesten dorpen samen opgaan in grotere gemeenten en wordt er zelfs aan gedacht om provincies samen te toevoegen. De gemoedelijke kleinschaligheid verdwijnt nu stapje voor stapje. Dit geldt ook voor de heemraadschappen (die tegenwoordig vaak waterschappen genoemd worden). Er zijn toch nog steeds veel „waterschappen” in dit goede land. Ze zijn van groot belang voor het bestaan van de Nederlanden. Daarom „gooit men oude schoenen niet weg voor er nieuwere zijn” zegt een oude volkswijsheid.

Waarden:Een waard is een samenhangend geheel van polders. Een waard is (meestal) omsloten door rivieren. De Romeinen schreven al dat de Bataven op eilanden tussen de rivieren woonden. De oude Friese wetten golden ten westen van de Hollandsche IJssel, maar de Salische wetten (waarin de Bataafse zijn opgenomen) ten oosten van die rivier. De Bataafse gouw Lake et Isela (tussen Lek en IJssel) dreigde door het inklinken van de grond (en/of het stijgen van het water-niveau in de rivieren) een probleemgebied te worden. Daarom besloot graaf Floris II in 1097 tot de aanleg van de dijken er omheen. De oude gouw „Lake et Isela” werd zo tot de „Krimpenerwaard”! Van dat moment af begint Holland een polderlandschap te worden want de „Krimpenerwaard” is dus het oudste „polder- systeem”.

Opmerking:Een krimp is een stuk land dat taps toeloopt in de rivier. Het „krimpt”, wordt dus smaller naar mate men er verder in gaat. Een krimp heeft dus een „U-” of een „V-vorm”. Het is daardoor goed verdedigbaar („geen krimp geven”). Opmerkelijk is echter dat de naam Krimpenerwaard pas in geschreven vorm opduikt toen, vanwege de doelmatigheid bij de aanleg van dijken, de meeste krimpen werden „rechtgetrokken”.

Titelblad wetboeken toevoegen

De Krimpenerwaard
De Bataafse gouw (tussen) Lake ende Isela (Lek en IJssel) werd de Krimpenerwaard. Ruim 2.500 jaar geleden kwamen de Bataven er. Ze woonden op de wat hoger geleden gebiedjes (den „hoogt” of „berg” genoemd) omdat de rivieren met regelmaat het gebied overspoelden.

Er zijn twee oorzaken waardoor polders en dus ook de waarden nooit „klaar” zijn:
a. Door de dagelijkse overstroming (eb en vloed) werd de klei die de rivieren aan-voerden over de gehele waard afgezet. Door bedijking kan deze klei nu alleen nog op de rivierbodem afgezet worden. De rivierbodem stijgt dus langzaam ten opzichte van het polderniveau.
b. Doordat de polder drooggelegd werd ging de grond inklinken. Het polderniveau (en dus ook de dijken) daalt dan ten opzichte van de rivierbodem.

De oude boerderijen werden hofsteden genoemd. Ze  hebben vaak een hoger gelegen opkamer waar men, tijdens de overstromingen, droge voeten hield. Die boerderijen stonden op een ondergrond (een „hoogt”) die iets hoger was dan de omgeving. Dit is nu vaak niet meer te zien omdat de grond is ingeklonken en ook omdat er nieuwere boer-derijen als vervanging (na bijvoorbeeld brand) op oude „plaatsen” gebouwd zijn.

Op die wat hoger gelegen delen ontstonden de kleine gemeenschappen die soms nu nog te herkennen zijn als de kernen van buurtschappen. De dorpen ontstonden meestal op de hogere plaatsen langs een rivier, op de grenzen van twee polders (dus met een groter economisch draagvlak). Een dorp had tenminste één meent, één café, één kerk, en één school, de „(al)gemene” ruimten van een gemeente! (pas sinds zo’n 150 jaar moet er ook een raadhuis zijn). Wanneer dit viertal (later vijftal) niet compleet was sprak men van een buurtschap.

Het is opmerkelijk dat zo in een aantal stappen een, toenemend democratische, drie lagen structuur is ontstaan die bestuurlijk, ondanks de herhaalde schaalvergrotingen, ruwweg nog steeds bestaat. Bestuurlijk wordt dit wel het „poldermodel” genoemd.

Ontwikkeling (schematisch):
1. de hofsteden, de ridderschappen, het grafelijk hof,
2de heerlijkheden, de hoge heerlijkheden en het hof van de graaf/hertog/bisschop,
2de heemraadschappen – de hoogheemraadschappen – de (Provinciale) Staten,
3. de gemeenteraden (gefuseerde heemraadschappen), de provincies (gefuseerde
hoogheemraadschappen) en de Staten-Generaal (gefuseerde Staten).

112-8190A

Oude kaart van de Krimpenerwaard (het zuiden – richting naar Rome – is hier boven!)

De woonplaatsen:
De meeste woonplaatsen lagen waarschijnlijk in het midden van de Krimpenerwaard, dus zover mogelijk van de rivieren vandaan. Een paar bodemvondsten en toponiemen als „’t Oude Land” lijken dat te bevestigingen.
Langs de rivieren waren dan slechts enkele bewoonbare plaatsen op „bergen” (kleine donken en kleiafzettingen) waar met name vissers en schippers woonden. Dit waren de ontginningskernen van de tweede generatie.

Structuur (oude wegen):
De route van den Haag – Delft – Kralingen – Kralingseveer – Stormpolder (oude naam: Kralingse polder) daarna over de Lansing (Landscheiding = de grens tussen Krimpen aan den IJssel en Krimpen aan de Lek) langs de Loet naar Utrecht, zou een „postweg” geweest zijn. (Op de Lagere School werd verteld dat dit  een oude Romeinse/Bataafse „weg” was).

Er kwamen ook aftakkingen (via veren) van de oudere dorpskernen uit:
* Cralingse polder (Stormpolder) naar Kralingen (nu Kralingse Veer).
* Tenge (Krimpen aan den IJssel) naar Capelle aan den IJssel (veer van der Ruit).
* Bovenend (Krimpen aan den IJssel) naar Capelle.
* Gouderak (nu Haastrechtse Burg) naar Gouda.
* Crempene (Krimpen aan de Lek) naar Elshout (nu Slikkerveer – Ridderkerk).
* Out Leckerlant (nu Lekkerkerk) naar Nieuw Lekkerland.
* Ouderkerk naar Nieuwerkerk.
* Gouderak naar Gouda. 
* Klein Ammers (nu Ammerstol) naar (nu) Groot Ammers.
* Bergstoep naar Streefkerk.
* Schoonhoven naar Gelkenes.
* Haastrecht naar Goejanverwellesluis.

Ter zijde:
In Lekkerkerk kon ook overnacht worden. Die Herberg heette aanvankelijk „In den Prince van Orange”, later werd dat „den Groote Boer” genoemd, thans is dat pand, na een brand, het Chinese restaurant „Golden River“. Het „officiële” veerhuis, (woonhuis van de veerman, met een wachtruimte) is nu een café dat nog steeds het „Veerhuys” heet en naast de Golden River staat. Verder was er, als herberg „het Bonte Paert” (nu woonhuis).

Daarnaast zijn er de tiendwegen.
Tienen (is „trekken” in het Middelnederlands). Het heeft taalkundig gelijke wortels als het Duitse „ziehen” en het Engelse „tie” (vergelijk “necktie” = halster/stropdas). Het is namelijk de naam van de weggetjes waarop de trekpaarden liepen die de vrachtbootjes (schouwen) trokken. In het water aan de ene kant van de weg in de ene richting (guns), in het water aan de andere kant in de andere richting (trug). (Dus heette een retourtje, in het dialect, een „guns en truggie“). Verder zijn er daarnaast nog de weteringen(afwateringen) die de molens en de klepzeikers voedden.

Spoorweg:
Het lokale treintje Desire heeft WWII niet overleefd.

De dijken, zo leerde de ervaring, mochten niet „verdrogen”. Dan zou immers de grond (klei) waaruit ze bestonden de veerkracht verliezen, bros worden en kunnen verstoffen. Daarom moesten de dijken een beetje sijpelen om wat vochtig te blijven. Dat (kleine beetje „lekwater” moest wel afgevoerd worden. Daarom was er vaak een bakweteringdie achter de dijk loopt en dat water afvoerde. (Oudnederlands bak = achter, vergelijk het Engels). Ook de waaltjes (restanten van oude dijkdoorbraken) zorgden daarvoor.