Veel wegen worden in Holland op palen gebouwd. Dit zijn dan vooral provinciale wegen en rijkswegen. Bij de oude polderwegen werd meestal een andere techniek toegepast.
In de oude polders waren de kerktorens de markante punten aan de horizon waar-op de mensen (te voet en te paard) hun richting bepaalden. Traditioneel werden kerken immers zo gebouwd dat ze op het oosten gericht zijn.
Oriënteren
Het „oosten” werd in de „kerktaal” Oriënt genoemd. De kerkgebouwen waren dus (hoog in de vlakke polder) zeer geschikt om de richting te bepalen. De huidige betekenis van „oriënteren” is zo ontstaan. Door het „verkeer” tussen de dorpen ontstonden er zo uitge-sleten sporen in de polders die „gleeje” (van glijden/glibberen) genoemd werden. Later was die oriëntatie niet meer nodig. Men volgde gewoon „den uutgeslète glee”. Zo raakte dat pad ingelopen maar verzakte het wel in de slappe bodem.
Veel dorpen werden van de polder uit ontsloten door de oude weg die in de richting van de dorpskerk liep. Vaak heette die weg: kerkweg. Die wegen waren omzoomd door ge- knotte wilgen. Op de foto de oude kerkweg van Lekkerkerk (nu fietspad).
Polders
Om de polders te ontwateren zijn er sloten nodig dus werden die gegraven. Om die slo-ten bereikbaar te hebben voor onderhoud én om het vee van de weg te houden werden die sloten vaak langs de weg gegraven. (Koeien werden dus door de sloten opgeslotenop de weilanden). Door het toenemende verkeer op de weg werd de slappe ondergrond ook de sloten in gedrukt. Daarom werden er wilgen langs die slootkanten naast de weg geplant. Die wilgen gaven met hun wortels stevigheid aan de ondergrond van de weg. Dus: de wortels stevig in de ondergrond met de zijdelinkse druk van het wegdek in de bovengrond doet de wilgenboom in de loop der tijd steeds schever boven het water kantelen. Aan die scheefstand ziet de boer of de wilg aan vervanging toe is! Die wilgen werden dus niet echt oud.
Een omgewaaide knotwilg (van onder gezien). Een deel van het wortelpakket, (groeide boven het grondwater en droeg ooit een deel van de weg) is, met wat aarde er tussen, gekanteld en omhoog gekomen.
Samenhang
Die wilgen moesten echter ook onderhouden (geknot) worden. Dan vingen ze tijdens (vooral) herfststormen minder wind en woeien ze niet om (waarbij de wortels de weg vernielden). Het Heemraadschap (polderbestuur) controleert tweemaal per jaar of het onderhoud aan wegen, bomen en sloten juist is uitgevoerd (het schouwdrijven). Zo zijn de heemraadschappen ontstaan. Uit de samenwerking van die heemraadschappen ontstond het overkoepelende hoogheemraadschap dat de waard (de samenhangende polders, dus met name de dijken en de wegen) beheerde.
Ook de takken, die bij het snoeien van de wilgen vrijkomen, werden gebruikt. De dikke om stelen voor hooivorken, spaden, etc. te maken, de middenmaat om rivierdijken (en kribben) tegen wegspoelen te beschermen, polderwegen en de slotenkanten te verster-ken en de dunne om manden van te vlechten, bezems van te maken, etc. Naar hun dikte werden ze gerief- („grief”), rijs- („rais”) of teen-hout („teeje”) genoemd.
Opmerking 1
Wanneer die takken gebruikt werden om de dijkvoet te beschermen werden ze bedekt met basaltstenen (anders zouden ze wegdrijven). Dit „bekaaien” (bekeien is een heel zwaar werk) leeft nog voort in de naam kade. Binnenwegen behoefden niet bekaaid te worden. Het op de takken en wortels liggende wegdek drukte die takken immers onder de grondwaterspiegel. De paalworm kan (blijvend) onder water niet overleven.
De ondergang van het oude Holland
Structuur:
Heel zwart-wit geredeneerd was de rijkdom van de Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën ontstaan doordat Hollandse vloten (vissers, handel en marine) overal ter we-reld actief waren. De overige zes provinciën zorgden voor voedsel (landbouw, veeteelt en visserij), grondstoffen (vooral hout) en wat industriële productie. Maar de grote wel-vaart was gebaseerd op de zeevloten van de oude provincie Holland (ende West Frisia) die meestal zo’n 50% van de staatsbegroting van de „Zeven Verenigde Provinciën” opbracht.
Gevolgen:
Echter die vloten brachten, rond 1730, ook de paalworm in de Nederlanden. Dit betekende dat niet alleen de houten schepen wat anders moesten worden (ze kregen een regelmatig te vervangen houten bekleding), ook alle toen-malige dijken (die kracht ontleenden aan hou-ten palen) moesten vernieuwd (en zo anders) worden. Terwijl de vloten (dus de handel = in-komen) veel kleiner werden, evenals de legers (mankracht was voor weg- & waterbouw nodig) verdween zo ook de rijkdom uit de provinciën.
Tijdens de Franse Tijd werden de Vereenigde provinciën tot de bedelstaf gebracht. Daarom moest er heel erg veel veranderen. Maar het veranderen van de samenleving vergde heel veel tijd. Pas na veel ellende en overleg was er eindelijk rond 1850 een „nieuwe staat” met een „eenheidsgrondwet”. (Tekening: Paalwormen).
De provinciën zijn daarbij provincies geworden en tezamen zijn dat nu – met vroegere koloniën – het koninkrijk der Nederlanden. Dat koninkrijk kreeg ook een nieuw ministerie (van Rijkswaterstaat) dat over „oude plannen” (als Zuiderzeewerken en Deltawerken) opnieuw ging nadenken.
Afbeelding: Paalwormen.
Dijken
De grote kwetsbaarheid, voor paalwormen, van die oude dijken is goed zichtbaar in de onderstaande oude tekening.
Cultuur
Omdat deze onderhoudswerken goed zijn in te passen in de werkzaamheden van het boerenbedrijf (bijvoorbeeld: geen onderhoudswerk als de koeien afkalven, dus planning afspreken) is het, door de eeuwen heen, een goede praktijk gebleken voor onderhoud aan dijken en wegen. Planmatig samen te werken, dus regelmatig en goed overleg was (en is), noodzakelijk. Het „polderen” is dan ook een heel oud begrip
Opmerking 2:
Voor het funderen van gebouwen, zie Amsterdam op palen.