Streekwoorden U t/m V

Uiedop Uischil, uirok.

Uilewapper1 Nachtvlinder, wilgenhoutvlinder, uiltje [cossus cossus]. Ook oelewapper.

Uilewapper2 Hinderlijk onhandig persoon. Ook wel oelewapper.

Uilezijk Verschaald of lauw bier.

Uiterseduit Huisjesslak. Wanneer men de uiterseduit aanraakt kruipt hij in zijn huisje. Kleuters kenden het versje:

„Uiterse­duit,
steek ie drie vier horentjies uit,
as ie die nie uit wul steke,
dan zal ‘k ie huisjie breke”.

Dit liedje werd net zo lang gezongen tot de slak opnieuw ging kruipen. Als kind wist je dan: hij luistert naar me, ik heb „gewonnen”!

Uitgeklôkerd Uitgeput, uitgemergeld. Vooral gebruikt voor grond.

Uithaal Kleine schoonmaak die na de hooibouw (of laatste oogst) gehouden werd. Zie ook schoonmaak.

Uithaalstee Passeerplaats, ook parkeerplaats, verbreding langs een smalle weg of dijk. „Op de Schaapieszijde hebbe ze uit­haalsteeë angelegd.”

Uithalen1 Najaarsschoonmaak houden.

Uithalen2 Uitwijken.

Uitoorten In de stal het overtollige voer uit de goten vegen.

Uitreeën Uitkammen, schoonvegen, op ree brengen. Zie ree.

Uitschilderen Een foto (laten) maken.

Uitveteren Iemand uitveteren is iemand de huid vol schelden.

Uitviegelen Polderen: Een [vaak wat moeizame] oplossing zoeken, een compromis proberen te bereiken.

Uitzetijzer IJzer waarmede een raam in een bepaalde stand open wordt gehouden. Het ijzer is scharnierend aan het raam bevestigd en valt met een van vele gaatjes om een pen (harregie genoemd) die in de vensterbank is bevestigd.

Ullek Bunzing. Middeleeuws: ullic.

Uppie Kleine toegift aan iemand die, bij bijvoorbeeld het knikkeren, blut gespeeld is. Is de gift wat groter dan spreekt men van een opkommertjie.

Uppie, in je Alleen, op jezelf, zijn. „Was ie helemaol alle­nig in je uppie?”

Urmen Zichzelf beklagen. „Zit nie zo te urmen” is zit jezelf niet zo te beklagen.

Uur Uier, Gediftongeerde vorm van uur. De dubbele u werd meest­al niet gediftongeerd als er een r op volgde [uitzonde­ring: luur werd wel luier]. Zo werd bijvoorbeeld vuur geen vuier, maar bijvoorbeeld huus wel huis.
Opmer­kelijk is dat een uier, net als een uur, vier kwartieren heeft.

Uutmisten Uitmesten.

V.A.G.U. Voormalige „Vereenigde Autobusonderneming Gouda Utrecht”.

V.A.V.O. Voormalige busmaatschappij in Schoonhoven [bete­kenis?].

Vaagsel Veegsel. Dat wat voor de bezem uit gaat.

Vaak Slaap. „Ik ga te bedde want ‘k borst van de vaak.”

Vaalt Mesthoop. Ook vuilnisbergen uit de tijd van vóór de afvalverwering werden wel zo genoemd [vuilnisvaalt].

Vaars Koe die voor het eerst­ moet afkalven. Jonge koe. Etymologisch mogelijk verwant met vers.

Vaere koe Koe die guist is. Een koe wordt vaak ook vaer gehouden om haar vet te mesten (omdat ze te weinig melk geeft of omdat ze te oud wordt).

Vaetdoek Vaatdoek.

Vagen Schoonmaken, vegen.

Vak Zie vakkenbaggeren.

Vakig Slaperig. Zie vaak.

Vakkenbaggeren Hierbij wordt een sloot om de ca.15 meter van de ene danwel van de andere zijde af uitgebaggerd. Op deze wijze wordt bereikt dat beide buren evenveel werk moeten verzetten.

Vale koe Koe met een grijsachtige kleur.

Vallen op Sterke voorkeur hebben voor.

Van Familienaam. „Hoe hiet se van d’r van?” Hoe luidt haar achternaam?

Vandat Zie vantoen.

Vang Min of meer plat driehoekig gevormd ijzer, met gleuf, dat loodrecht in de deurstijl bevestigd is en waar de klink in valt.

Vangbanden Kleverige stroken die rond de boomstam aangebracht worden als val voor insecten.

Vanggat Ruimte die aanvankelijk op „opsteekhoogte” uitgespaard wordt bij het vullen van een hooiberg. Het opgestoken hooi wordt door een knecht die in het vanggat staat aangestoken en opgestoken naar het bovenste deel van de hooiberg. De vanggaten maken het aldus mogelijk een hooiberg tot de nok te vullen zonder dat er hooivorken met een onhandelbaar lange steel nodig zijn.

Vantoen Vanaf het moment dat. „Vantoen ‘ie Knelis heb geslage, heb’se hum niemer angekêke.”

Vaok Slaap.

Var Jonge stier.

Vare koeien Koeien die niet bevrucht zijn (en die dus geen melk zullen geven).

Varken Stoffer. Zie asvarken.

Vastulaevunden Gebruik waarbij goede kennissen, vaste vrienden of familie één of twee nachten overbleven. Meestal van dinsdag tot en met donderdag want maandag was wasdag en vrijdag moest de boel een goede beurt krijgen.

Vatenbank Aanrecht dat buiten, bij de pomp of de wel, staat.

Vatten1 Begrijpen.

Vatten2 Pakken. „Zalle me d’r nog eentjie vatten?” betekent zullen we er nog een (biertje) nemen?

Veeg Haal met een mes. Ook wel het gladde snijvlak dat na het snijden zichtbaar is (b.v. op kaas).

Veegmes Mes dat de hoefsmid gebruikt om het hoorn van de paardenhoef vlak te snijden zodat het ijzer goed aanzit.

Veekoeken Lijnkoeken, brix, etc. als veevoer.

Veulhandig Erg behendig, van veel markten thuis. „Jopie is zo veul­handig, die verzint altied wel een meuglekhaid.”

Veer Messing tegengestelde van groef. Profiel aan de zijkant van een plank. Vroeger werden planken wel zijdelings met elkaar verbonden door een strook messing die weerszijden in een de groef van de planken geschoven was. (Messing is een legering van koper met zink).

Veerstal Plaats waar de veerboten afgemeerd werden.

Veerstalblok Polder in Ouderkerk.

Veiling Iemand in de veiling houden. Iemand in de gaten houden.

Veld Grasland in hoger gelegen, dus droger gebied.

Veldhen [Perdix perdix] Fazanten hen.

Veldhoen [Perdix perdix] Fazanten haan.

Velen Verdragen. „Hij kon die keinders niet rond h’m velen. Hij wier d’r pissig van.”
(Pissig is geïrriteerd).

Velerhanden Grote verscheidenheid.

Velling1 Velg. Bijvoorbeeld de velg van een fietswiel. „Hij rij op z’n velling” betekent hij heeft een lekke (of een te zachte) band.

Velling2 Spoor van de, bij het ploegen, gekeerde aarde.

Ventjie Pion in het schaakspel.

Veramelgeerd Geëmailleerd. Met name bij grijs wolkig geëmail­leerde pannen en koffie-kruikjes. Middeleeuws: amaelgeren (brandschilderen, moffelen).

Verargeren Boos maken, de zaak bederven.

Verbruggen Vee naar een nabij gelegen weiland brengen. Zie ook verkampen.

Verdievendering1 Vermaak. Een (ver)dievenderingsmeisje is een meisje waarmee ge-vrijd wordt zonder serieuze toekomstplannen te smeden. Ook een animeermeisje werd zo genoemd.

Verdievendering2 Iets naar de verdievendering helpen. Iets achteloos misbruiken en/of kapot maken.

Verdouwen Verstouwen, Aanvaarden, verwerken.

Vergeves Vergeefs.

Vergrauwen Verknoeien van de stemming. Een beginnend enthousiasme te niet doen.

Vergriepen Verknoeien, kapot maken.

Verhakstukken Zie verhapstukken.

Verhang Verschil in waterhoogte. In droge tijden staat het grondwater langs de sloten hoger dan in het midden van een weiland. In natte tijden is dit precies andersom. Het verhang staat dus ’s zomers anders dan ’s winters. Op een nat weiland kan de boer slecht uit de voeten, op een droog weiland groeit het gras slecht. Dit zijn de elementen van de eindeloze discus­sies over het maalpeil dat door het hoogheemraadschap moet wor­den aangehouden.

Verhapscheren Verhandelen, regelen.

Verhoeren Ontrouw worden, overspelig worden, beschaving ver­liezen (bijvoorbeeld door armoede).

Verhoog  Zolder, vliering????

Verhoogsel  ????

Verhuwen Hertrouwen.

Verin­neweren Vernielen, kapot maken.

Verjongen Het met de hoogte [of de lengte] dunner worden van een pijp of een paal.

Verhapstukken Bespreken; in orde brengen.

Verkampen Vee naar ander weiland brengen. Bij verbruggen wordt het vee naar een aangrenzend weiland gebracht. Bij verkampen is de afstand groter. Zie ook kamp.

Verkommen Groot worden. „Wat benne je kinders verkomme” betekent: wat zijn je kinderen groot geworden.

Verkroppen Verwerken, aanvaarden. „Hij kon z’n verlies maar niet verkroppen, steeds kwam ie erop terug.”

Verkuiering Wandeling. Zie kuieren.

Verletten Verzuimen van werk. „Ik heb geen zin om op te draven want dan moet ik weer een dag verletten.” Middeleeuws: verlet [belemmering of talmen].

Verlij geven Toestemming verlenen. „Ik nog weet niet of ik er bij kan zijn, ik moet nog verlij vragen aan mijn baas.” Middeleeuws: verliën [in leen geven, toevertrouwen].

Vernoemen Traditionele manier van naamgeving aan kinderen. De oudste zoon wordt naar vaders vader genoemd, de volgende zoon naar moeders vader. Evenzo de oudste dochter naar moeders moe­der en de volgende dochter naar vaders moeder. Daarna kwamen ooms en tantes aan de beurt. Wanneer een kind niet vernoemd werd zei men dat de naam „opgegrepen” was.

Verpatsen Voor een schappelijk prijsje van de hand doen.

Verpierd Wormstekig.

Verpieren Verknoeien.

Verpimpelen  Aan drank er doorjagen.

Verpingelen  Verkwanselen, een kans verknoeien.

Verponding  Grondbelasting. Middeleeuws: verpondinge (schatting in geld = Hollandse ponden).

Verpronken  Door status (opschik, etc.) verarmen?

Verrampeneren Erg beschadigen, opzettelijk vernielen. Middeleeuws: verramponeren [toetakelen, ophangen].

Verrekken Iets vastbesloten afwijzen/weigeren. „Da verrek ‘k”.

Verschaaie Verscheidene

Verschelen Schelen, interesseren. „Da ken hum niks verschele”.

Verschieten Hevig schrikken. Van kleur verschiete (van schrik bleek worden).

Verschut gaan Voor schut [gek] komen te staan. „Als je dat doet ga je mooi verschut.” Middeleeuws: verschutten. Het vangen (of tegenhouden) van vee. Ook opgebracht (gearresteerd) worden, dus ook voor gek staan of lopen.

Versieren Veroveren of verleiden van een meisje. Tegenwoordig kan men ook zeggen dat een meisje een jongen versierd. Middeleeuws: enen goede siere doen [iemand goed onthalen].

Verspaken Verspokken (van textiel). Ook verspokken.

Verspokken Met donkere vlekken uitslaan door vochtigheid.

Verstal Stal waar de ossen in werden vergemest. Ook wel veerstal.

Vervaren Vergaan.

Veruve Verven. Zie ook vurruf. Oorspronkelijk betekende verven het kleuren van wol, textiel, etc. door het in een kleurbad te dompelen. Het verven met een kwast werd „schilde­ren” genoemd. Dit onderscheid is (meestal) verdwenen. Middeleeuws: varuwe.

Vervatten Een tegenbezoek [visite] afleggen.

Verzeen Achillespees (van een dier). Ook hakzenuw genoemd. Zeen is een oud woord voor pees. Zenuw is in het middeleeuws afgesleten tot zeen.

Verzinnen Bedenken. „Daar moet ik nog nog eens wat op verzinnen.” Middeleeuws: sinnen [peinzen].

Vesteren Het bederven van de gezelligheid of het plezier.

Vet1 angeschoten, tipsy.

Vet2 Jus, zie ook dôôp.

Vethoren Dit is de leerachtige knobbel die zich op het paardenbeen bevindt.

Vetlok Dit is de haarpluk die op het paardenbeen ­bij de vetho­ren groeit.

Vetweien Vee telen voor de vleesproductie.

Vetweier De koe die voor de slacht gemest wordt. Ook de boer die koeien houdt voor de slacht [niet voor melk] wordt vaak zo genoemd. Ook de boer die uitsluitend slachtvee mest wordt wel vetweier genoemd.

Veul Veel.

Vierogen Verlangend kijken naar. “Zie je niet hoe dat meissie naar jou zit te vierogen.”

Viet Verleden tijd van vatten.

Viezelevarzelen Fratsen, eigenaardigheden.

Viezig Vies. In de Krimpenerwaard werd het achtervoegsel -achtig vaak gebruikt. Viezig is zo ontstaan.

Viezikken Viespeuken, knoeien.

Vigelant Onbetrouwbaar persoon. Iemand die, vaak onder valse voor­wendselen, komt afkijken (spioneren).

Vigelen Iets handig regelen. Zie ook uitvigelen.

Villa Schoonzicht  Deze uitdrukking werd gebruikt voor een meisje dat haar rokken niet voldoende omlaag houdt. In tegen­stelling tot bellevue is deze uitdrukking in het algemeen als nega­tief te verstaan. Met bellevue [bellevu] wordt in het alge­meen een net nog verantwoord gebruik van charme [bewust of onbewust] bedoeld. Maar met villa schoonzicht zijn in het algemeen de grenzen net (bewust of onbewust) overschreden.

Violen Een beschadiging aan het oog onttrekken. Zie ook klootviolen.

Vis beuken Het slaan van stokvis voor ze werd gekookt.

Vlaai Plak koeiendrek.

Vlaeszak Het rood baaien overhemd met zilveren knopen. Het is met de klederdracht verdwenen.

Vleesvlieg Zie bloedvlieg.

Vleug Papier, textiel en geschilderde oppervlakken kunnen een vleug bezitten. De kleur lijkt dan afhanke­lijk van de lichtinval en/of van de kijkrichting .

Vliering1 Achterzijde van plafond. Die zichtbaar is als de zolder niet door vlonders begaanbaar is gemaakt.

Vliering2 Een zolder die niet begaanbaar is. Wel kon men er meestal (op het gebint rustende) spullen bewaren.

Vlies Afgeschoren, nog samenhangende vacht van een schaap.

Vlinderboom  Esdoorn. (Acer pseudo platanus). Naar de gevleugende vruchtjes die de boom voortbrengt.

Vloedplanken Ook wel vloeiplanken genoemd. Om bedrijvigheid buitendijks te kunnen uitoefe­nen was het soms nodig een doorgang in de dijk te maken. Zo’n doorgang werd karrestoep genoemd. Wanneer er extra hoog water verwacht werd moesten de karrestoepen worden afgesloten met dubbele plankenschotten. Tussen deze schotten moest dan paarde mest of vette klei gestort worden. Het beleid van het hoogheem-raadschap heeft er toe geleid dat alle karrestoepen zijn verdwenen. Na de watersnood-ramp van 1 februari 1953 is er op de dijken van de Krimpernerwaard als aanvankelijke noodvoorziening een klein secun­dair dijkje gebouwd. De bedrijfsmatig noodzake­lijk en door het hoogheem­raadschap toegestane openingen in dat nood­dijkje (onder ver­plich-ting van voorzieningen voor vloed­planken) hebben de oude naam „karrestoep” overge-nomen.

Vloeien Stijgen van het water. Opkomen van de vloed.

Vloerschuier Harde vloerveger.

Vloervarken Zachte vloerstoffer. Zie ook asvarken.

Vloetjie Sigaretten-papier. Hiervan zijn twee soorten. Het gewone (RISLAX, Mascotte, etc.) en het dunnere van rijstpapier (………….).

Vlugzout Ammoniumcarbonaat. Werd gebruikt om iemand die flauwgevallen was, weer bij te brengen.

Voer Wagenlading hooi.

Voerleggen Hooi op de hooiwagen stapelen. Zie ook zwad.

Voet Kwart van een geslachte koe. De vier delen bevatten elk ongeveer evenveel vlees en een poot.

Voetborden Plankje dat aan de poten van koeien werden gedaan tegen het wegzakken in nat drassig grasland. (Hoe?)

Vollek Mensen. „D’r komp volluk”. Volluk werd ook geroepen in plaats van aanbellen.

Voorkind1 Kind van vóór het huwelijk. Dit kind is niet meege­nomen in een later huwelijk maar opgevoed door de grootouders als een nakomertje.

Voorkind2 Buitenechtelijk kind. Kind dat vóór het huwelijk geboren werd.

Voorwas [Propolis]. De hars die door bijen op de bloemknoppen e.d. wordt verzameld. Deze, licht antibiotische, hars vond toepas­sing in de volksgeneeskunde. Evenals bijen-gif wordt deze hars nog gebruikt door de homeopaten.

Voorhand Vooraf. “Dat ha’k ie op voorhand kennen vertel­len.”

Voorzolder Het zoldergedeelte zonder kamertjes.

Vort Weggaan. Gae vort: ga heen!

Vriel Door langdurig gebruik ontstane kuil in (stro- of kapok-) matras.

Vrielen Behaaglijk schurken. Ook zinnelijk tegen elkaar aan­vleien. Vaak gebruikt voor het in, door de zon verwarmde, zand badderen van vogels.

Vrijer Grote speculaaspop die via St. Nicolaas door (verle­gen?) jongens aan de gelief-de werd gegeven.

Vringen (ook wringen) Kaasmaken.

Vrommus Vrouwmens. Uitdrukking met waarderende ondertoon.

Vruchiesgruwel  Nagerecht van gort, vruchten en water. Zie recepten.

Vuilnisvaalt Afvalberg. Zie vaalt.

Vurf Verf. Meestal uitgesproken als vurruf. Middeleeuws: varuwe.

Vurk Vork.

Vurruk Vork

Vurt Weg, verdwenen.

Vuulblik Het blik dat bij het vloervarken behoord.

Vuurtest Stenen, later ook gietijzeren, pot met kooltjes die in een stoof geplaatst werd Vroeger toen het maken van vuur nog moeilijk was, werd de test ook gebruikt om brandende kooltjes van de ene naar de andere haard te brengen. Ook van de ene woning naar de andere. De lucifers bevatten zwa­vel. Omdat zwavel met de duivel in verband werd gebracht, werd aan zuiver vuur (tondeldoos, wrijving) de voorkeur gege­ven. Ook dit vuur werd door middel van testen rond gebracht. Zie vuurtest.