Streekwoorden P t/m R

Paerdepad Het verharde middengedeelte (de hoefslag) van de polderwegen; daar liep het paard, dat de wagen trok, de wielen volgden het onverharde karrenspoor.

Pannebier Bier dat, met een hapje, feestelijk geschonken behoorde te worden aan de bouwers. Dit vond plaats op de dag waarop een bouwwerk “onder de pannen” kwam. Wanneer dit niet geschonken werd was het gebruikelijk dat de bouwers een jutte zak in de spouw stopten. Daarmede veroorzaken ze een doorslagplek die nat bleef en schimmel tot gevolg had.

Partukulier Werd gezegd van iemand met een “hoge”positie, die toch “gewoon” met de dorpsmensen omging, zoals bijvoorbeeld een huisarts.

Passant Meteen.

Peeje Wortelen.

Peentjies Pseudo nette uitspraak voor peeë. De defti­ge naam luidt immers worteltjes.

Peelmoes Soort kaviaar. De kuit van de steur.

Peerd Paard.

Pegulant Geld, meestal munten. Een pegel was een kwartje. Ook een halve pint (kwart liter) werd wel een pegel genoemd. Een pegel is het merkteken dat op de binnenkant van de maatbeker (het pintjie) zit.

Pêperkoek Ontbijtkoek. Recept?

Pêperneute Pepernoten. Strooigoed dat alleen in de week voor St. Nicolaas gebakken, gestrooid en genuttigd wordt.

Perebrôôd In melk geweekt (oud)wittebrood met gedroogde peren gekookt. Door het koken konden ook gedroogde peren die niet geheel “fris” meer waren nog gebruikt worden.

Perkouw Berkenwoude.

Peuter Trap tegen iemands achterwerk. Ook wel “hollewipper” genoemd.

Peuzeltie Lekker hapje, snack.

Piek (Zilveren) gulden.

Piel Mannelijk geslachtsdeel.

Pielen Peuteren, prutsen. Vaak negatief bedoeld als tijdverprutsen.

Piepers Aardappelen.

Pierelig Nijdig, venijnig.

Pierelig Klein ’t is maer un pierelig ding”.

Pietjies Hoofdluizen.

Pietekam Stofkam.

Pikpoten Gestolen. Versterking van “poten”. “Toen was m’n potlood mooi pikpote.”

Pink Éénjarig kalf, hokkeling.

Pispotje Bloem van de haagwinde [Calystegia sepium].

Pissig Vinnig boos.

Pittig Aardig.

Plaetstoof Grote stoof, met ijzeren of marmeren plaat; zij stond onder de tafel, werd gestookt met turf of bruinkolen en was bestemd voor het hele gezin.

Plee W.C. zonder stromend water.

Plokke Plukken (van fruit).

Plomp In de plomp vallen betekent: in het water vallen.

Plooibank Zetbank.

Poe Moeder.

Poedelen In het water spelen. In bad gaan.

Poehamaker Opschepper.

Poeier1 Stomp, dreun.

Poeier2 Poeder. Niet alleen medicinaal.

Poelen Met water spelen; met de handen in het water spelen; in het water spelen.

Poesie Poesje. Ook wel poëzie.

Polderboom Ronde paal bovenop een voer hooi (zie ook: bing). Er is een touw aan de voorkant (voorbing) en een aan de achterkant (achterbing). Om dit goed te doen moest aan beide zijden gelijkertijd even hard getrokken worden. Dit noemde men polderen.

Polderen een voer hooi d.m.v. de polderboom vastsjorren. Terwijl men het deed, werd ritmisch erbij geteld: 1…,2…,3…, of erwten…..bonen……spek……

Pompbak Grote gemetselde bak onder de plomp.

Poôsie Poosje.

Pootje geven Zie pootje haken.

Pootje haken Tackelen, onderuit halen.

Poldergeest Borrel met een beetje suiker, anijs, kaneel of iets dergelijk. Werd bran-dend geserveerd. Men dooft de drank door er iets op te leggen (nooit in de brandende vloeistof blazen!). Werd in koude tijden bij aankomst aangeboden aan het bezoek.

Pondsperebomen [lat. naam?] Stonden vaak in de buitenkant van de dijken.

Pompgoot Waterafvoer. Vaak verliet het pompwater de boerderij via een opening aan de vloer in de buitenmuur. De pompgoot loopt dan, over of in de grond, van dat gat naar de sloot en kruist daarbij vaak de plaats of een verhard pad.

Porkie Klein kind.

Portretteren Een foto laten maken.

Pórum Gezicht (Figuurlijk). “Da’s geen porum” betekent dat is geen gezicht, dat is niet om aan te zien. (Uit Jiddisch Ponem?)

Potdicht Gezegd bij zeer dichte mist. “’t zit potdicht”.

Potlôôd Potlood.

Pôten Zoekgeraakt. Vaak versterkt tot pikpoten. “M’n knijf is pikpote” betekent mijn knipmes is gepikt.

Pôters Aardappeltjes met spek. De bereidingswijze varieert. In plaats van gebakken krieltjes kunnen ook gekookte nieuwe aardappelen (in frituur gebakken) gebruikt wor-den en opgediend worden met hardgekookte eieren en een gebonden saus in plaats van augurken en zilveruitjes. (zie recepten).

Potmos Mos, Huismus die bij een bepaald huis “hoort”. Men dacht dat vleermuizen en ook spreeuwen niet zo snel in de buurt van huismussen gaan nestelen. Daarom nam men een (terracotta) bloempot en vergrootte het bodemgat tot het de maat van een zilveren gulden (of rijksdaalder?) had. De bloempot heeft ter versterking aan de bovenzijde een rand (verdikking), daar onder maakte men een strakke band van koperdraad. De ineen gedraaide uiteinden verboog en draaide men ineen tot er een hang-oog ontstond.
Door nu het bloempotje, met de open bovenkant, tegen de muur (vaak vlak onder de dakgoot) op te hangen werd een ideale nestplaats voor de (pot)mos gecreëerd. Zodra de “pot” bewoond werd door een potmos bleven vervuilende vleermuizen en spreeuwen weg.

Pottekast Servieskast.

Prakkedenken Woordgrapje bij prakkesasie.

Prakkesasie Overpeinzing.

Prakkezeren Denken.

Prentjie Plaatje

Preut Vrouwelijk geslachtsdeel.

Prevelement Verontschuldig, excuus. “M’n prevelement make”.

Priegelen Heel fijn en nauwkeurig werk doen. Met name bij kantklossen.

Prinsesseboontjies Slaboontjes, sperzieboontjes [phaseolus vulgaris].

Prijsvetten Bij de huisslachting van een varken werden de buren uitgenodigd om de kilo’s vet te schatten; hiervan werd een kleine feestelijkheid gemaakt.

Proet Warme chocolademelk. Proet werd traditioneel op oudejaarsavond en op St. Nicolaasavond gedronken. Proet wordt tegenwoordig vaak prut genoemd.

Pronkkamer Een mooi ingerichte kamer (moeders trots) waar je alleen op schone sokken of blote, (gewassen) voeten in mocht om te genieten de duffe lucht.

Prut Chocolademelk. Zie Proet.

Puddinkie met zooi Niet de pudding is de moeite van het vermelden waard maar het erbij horende sap. Bij de meeste vormen werd traditioneel werd een zalmvis gebruik). (Zie recepten).

Pukkel1 Rug, ook figuurlijk. “‘k zou’t maar nie op m’n pukkel neme” betekent ik zou die taak maar niet op me nemen.

Pukkel2 Kleine rechthoekige (militaire) rugzak. In de jaren zestig populair als schooltas.

Putjietrap Rond een putdeksel vormen de spelers een kring waarbij de armen om elkaars schouders zijn geslagen. Daarna probeert iedereen achterwaarts van de put weg te komen. De eerste die op putdeksel stapt heeft verloren “is hem” in een erop volgende (ander) spel. Was dus een alternatief voor aftellen.

Raai1 Bakens zoals die op de kribben en op de dijken staan.
Middeleeuws: ‘roye’, richting, rooilijn.

Raai2 Zwier. “Ze benne an de raai”.

Raai3 Spel waarbij een aantal te raden is. Men doet een groot aantal bonen, lucifers of iets dergelijks in een grote glazen pot. Iedereen mag, na het betalen van een bepaalde inleg, naar het juiste aantal raden. Na een jaar komen de ‘gezworenen’ bij­een en tellen het aantal. De inlegger die het dichtst bij het juiste aantal kwam heeft gewonnen. Op een feestelijke na­middag wordt de winnaar bekend gemaakt. Van de totale inleg gaat 10% naar de winnaar, 20% wordt uitgegeven aan drankjes voor de ge­zellige bijeenkomst en 70% gaat naar een goed doel. Bijvoor­beeld naar een lokale vereni­ging of instelling.

Raasdonders gedroogde grauwe erwten (worden meestal kapucijners genoemd) met ontbijtspek en boter. (zie recepten). Door de goede houdbaarheid werden ze heel vaak gegeten op langere zeereizen. Ook officieren aten ze wel daarom werden ze (speciaal recept) ook wel kapiteinskost genoemd. Zie ook recepten.

Rad van Avontuur Soort loterijspel.

Rag Spinnenwebben. Middeleeuws: ‘raghe’.

Ragebol Soort bolle borstel op een lange steel. De ragebol werd gebruikt om het ge-verfde houtwerk schoon te maken. Met name de spinrag onder het boeiboord werd er mee verwijderd. Middel­eeuws: ‘raechquaet’, rag-kwaad; rag-bestrijder.

Ragen1 Uitsteken.

Ragen2 Spinnenwebben verwijderen.

Raggen1 Ravotten, stevig tekeer gaan.

Raggen2 Vegen of schoonmaken van bijvoorbeeld schoor­stenen en pijpen (bv schoor-steen raggen; pijpen rag­gen).

Rammelaar Mannetjes konijn of haas. Middeleeuws: ‘rammelen’, paren van dieren. Van ram, mannetjes dier?

Rammelkast Minder degelijk apparaat of voertuig.

Rammenant Restant, overschot, uitschot. Middeleeuws: ‘rema­nent’.

Rampeneren Vernielend rondgaan. Middeleeuws: ‘ramponeren’, uit­schelden.

Ramplesant Plaatsvervanger (militaire dienst, dijkbewaking).

Rapperd Zwarte hengst.

Rauwdouwer Iemand die snel, maar slordig en grof werk le­vert. Daarbij wordt vaak meer kwaad, schade, aangericht dan goed gedaan.

Rauw weer Koud weer met storm en regen.

Rauzen Wild te keer gaan.

Rebbel1 Praatlustige vrouw.

Rebbel2 Mond. “Hou nou ‘ie rebbel eens.” Zie ook: rebbel 1.

Rebbe­len Snel kwebbelen, ratelen. Middeleeuws: ‘rabbelen’, druk praten.

Rechtbank Aanrecht.

Rechtkamer In Lekkerkerk de bovenkamer in de Grote Boer. In deze ruimte zou vroe-ger (tot 1797) zijn rechtgesproken.

Recht-op-en-neer Jenever zonder iets erin. “Doe mijn d’r eentjie recht op en neer.” Oudtijds werd de (jon­ge) jenever meestal met een druppeltje van de een of andere elixer gedronken. Op een bittertafel stonden een groot aantal kruikjes zodat een ieder naar zijn smaak kon kiezen.

Recht van afpaling Zie afpaling.

Recht van overpad Looprecht over andermans grond. Wanneer men grond bezit dat niet aan de openbare weg is gelegen dient men een erfdienstbaarheid overeen te komen. Het heersende erf, de grond die niet direct te bereiken is, verwerft dan tegen een eenmalige betaling, het recht van overpad op het lijdende erf, de grond die ge-passeerd moet worden. Een erfdienstbaarheid ontstaat automatisch, indien gedurende dertig jaar een bepaalde gewoonte bestaan heeft; overpad, takken van bomen boven ander­mans erf, etc.

Recht van uitweg Passeerrecht over andermans land. Dit is een soort overpad dat al-leen geldt voor de eigenaar en zijn verte­genwoordigers van het heersen­de erf geldt maar niet voor zijn bezoekers.

Rechtwoordig Tegenwoordig.

Redderen1 Schoonmaken. Middeleeuws: ‘redden’, in orde brengen, ontwarren.

Redderen2 Opruimen. Middeleeuws: ‘redderen’, ‘ridderen’, rege­len, besturen.

Redekuul Houten schooltas uit grootmoeders tijd.

Redenatie Redenering.

Rederij “Op den Lek” Maatschappij die de dienst met raderboten, het openbaar ver-voer, op de Lek onderhield. Tussen Rotterdam, de Boompjes, en Arnhem, Wester-bouwing, werden op de heen- en op de terugweg, zigzaggend over de rivier alle dorpen aangedaan. Er werden zowel personen als goederen vervoerd.

Rederij “Den IJssel” Maatschappij die de dienst met schroefbo­ten, het openbaar ver-voer, op de Hollands IJssel onderhield. Tussen Rotterdam, de Boompjes, en Gouda, Goejanverwellesluis, wer­den, guns en terug, zigzaggend over de rivier alle dorpen aan-gedaan. Er werden zowel personen als goederen vervoerd.

Ree1 Duidelijk.

Ree2 Brede grenssloot tussen Stolkwijk en Bergambacht. Middel­eeuws: ‘ree’, grenslijn. Afkomstig van ‘raye’, rei of rechte lijn. Ook raai of baken voor de rechte koers van een schip.

Ree3 Op orde. “Na de verhuizing duurde het erreg lang voor dat ze weer op ree waz­zen.” ” Op ree houwen” is in goede staat houden of bewaren. Middeleeuws: ‘reed’, gereed, in orde.

Reeën Op orde brengen. “Heur haar reeën”, heur haar opma­ken. Zie ook: ree3.

Reehorig Gehorig.

Reehout Als brandhout klaarliggende droge takkenbossen en ge­kloofde hout­blokken.

Reekam Gewone haarkam.

Reep1 Smalle strook land.

Reep2 Lang stevig touw. Middeleeuws: ‘repe’ strook, koord, spleut.

Reep3 Uit stro gevlochten touw.

Reerecht Rechtstreeks, regelrecht.

Reester Keerblad van de ploeg.

Reet Spleet tussen de billen. Ook bij molenstenen, etc.

Regel Lat of lijst.

Regelen Zie ook: ritselen.

Regels Kleine voren zoals die gebruikt wordt voor het leggen van bonen, erwten, etc. Latijn: ‘regula’, liniaal, lat. Mid­del­eeuws: ‘regule’.

Rei Liniaal om langs te stroken (zonder maatverde­ling).

Reien1 Schaven.

Reien2 Heen en weer schuiven op de zetel (meestal van kinde­ren).

Reilen Het rijden van een schip, dat met een of meerdere kabels aan de wal of boei is vastgemaakt, op de golven.

Repen1 Stevig stoeien, wild te keer gaan.

Repen2  Stevig aanpakken, goed doorwerken. Middeleeuws: ‘ree­pen’, stoeien, hekelen, kammen, braken.

Reiszak Grote zwart fluwelen zak, met koord er door. Werd door de boeren meege-nomen naar de markt om de inkopen in, mee terug te nemen.

Reut Rommel, troep. Zie ook: reutemeteut.

Reutemeteut Alle rommel, ’t hele zootje. Oudfrans: ‘route’, weg, bende. Middeleeuws: ‘rote’, ‘rotte’, troep, bende. Neder­lands: ‘rot’, rij soldaten. Middeleeuws: ‘teute’, bepaalde maat bier. Reutemeteut betekent dus oor­spronkelijk: een troep aangeschoten soldaten.

Rezeleveren De knoop doorhakken, besluiten de koe bij de horens te vatten. Middel-eeuws: ‘resolveren’, oplossen.

Richter Korter, directer. “As ‘is op huis an mot, is dat een richtere weg.”

Ridder Schoonmaker. Zie ook: redderen2.

Ridderen Schoonmaken. Zie ook: redderen2.

Rietsigaar Bloeiwijze van de lisdodde. (Typha lati­folia).

Rijf1 Rasp. Oud-fries: ‘rivia’, rijven. Middeleeuws: ‘riven’, krabben.

Rijf2 Hooihark. Oud-fries: ‘rivia’, rijven. Middeleeuws: ‘ri­ven’, krabben.

Rijfhout Houten dwarsstuk van een rijf waar de pen­nen in zitten waarmede het hooi “gerijfd” wordt.

Rijnsteen Grotere grijs-rode baksteen.

Rijnvorsen Grote kikkers ????

Rijp Bevroren dauw. Oudsaksisch: ‘hripo’, Middeleeuws: ‘ripe’.

Rijpachtig  Licht vriezend. “De nachte benne al rijp­achtig”.

Rijs Jong buigzaam wilgentakje. Oudsaksisch: ‘hris’, Middel­eeuws: ‘rijs’, takje.

Rijshoekse Kade Zie Kijfhoekse Kade.

Rijshout Staak of bundel wilgentakken. Oudsaksisch: ‘hris’, Middeleeuws: ‘rijs’, takje.

Rijven Harken. Het in banen harken van hooi of gras. Middel­eeuws: ‘riven’, harken, raspen.

Rik(kie)  Rug(getje).

Ril1 Spoor van opgedrukte aarde door een mol bij het bouwen van zijn gangen ge-maakt. Vaak stak men hierin flessen (de hals naar beneden, de bodem eraf gesla­gen) opdat het geruis van de wind de mollen zou ver­jagen.

Ril2 Spoor in het kroos zoals door eenden wordt getrokken.

Ril3 Vervorming ter ver­sterking bijvoorbeeld in conserven­blik.

Rimmetiek Reumatiek.

Rimram Rommeltje aan spullen. Ook mikmak.

Ringbloem Goudsbloem [Calendula officinalis].

Ringelkruit Goudsbloemplanten.

Rippelement Uitbrander.

Ris1 Rij. “D’r kwam een hele ris mensen voorbij. Middeleeuws: ‘riste’, bundel, bijvoor-beeld van vlas of van uien.”

Ris2 Ook rits genoemd. Gleuf in het hoefijzer (waar de vier­kante gaten in zitten). Aan de uiteinden waar deze groef niet komt kunnen ronde gaten zitten waarin kalkoenen geschroefd/ge­klonken kunnen worden. Deze kalkoenen worden alleen bij gladheid aangebracht. Het paard staat dan “scherp”.

Rissen Aalbessen, druiven, etc. afhalen.

Rister Keermes aan ploeg.

Rit Kikkerdril. Middeleeuws: ‘rijt’, kikkerdril.

Ritkont Zie ook: ritterd.

Ritnaald Koperworm, larve van de kniptor, [Agriotes linea­tus]. Ze voeden zich met levende plantendelen, wortels van fruitbo­men, rozen, groente, graan, aardappelen en in droge tijden ook de wortels van gras. Ze kunnen dus zeer schadelijk zijn.

Rits  ie ris.

Ritselen Dubieus of informeel; door toepassen van vriendjespo­litiek iets voor elkaar brengen. Middeleeuws: ‘ristelen’, ‘risse­len’.

Ritsen1 Het half insnijden of van een neep voorzien van papier of karton opdat het scherp gevouwen kan worden. Middeleeuws: ‘rits’ schrap, streep, rits.

Ritsen2 Het afhalen van aalbessen en peulvruchten.

Ritsen3 Het maken van een groef in een hoefijzer opdat de koppen van de spijkers in het hoefijzer vallen. Die koppen slijten dan niet meteen weg (het hoefijzer zou dan afvallen).

Ritsen4 Het aanbrengen van een groef (binnenkant) van plaat­materi­aal opdat het in een scherpe hoek gevouwen (gekniekt) kan worden.

Ritsig Ongedurig, onrustig.

Ritsijzer Ritsbeitel. Beitel waarmede een ris2 wordt aange­bracht.

Ritten De hort opgaan. Uitgaan in een ander dorp. Vaak resul­teerde dit in een vecht-partij. Middeleeuws: ‘rit’, krijgstocht te paard.

Ritterd Iemand die vaak de hort opgaat. “Klaas is toch zo’n ritterd, die is zowat nooit thuis.”

Ritterig Uithuizig. “Elsie is de leste tied een bietjie ritte­rig, zou ze wat an de hand hebbe?”

Rode rijs Zeer jonge wilgentenen met blad die wel als veevoer, naduig, gebruikt wer-den.

Roeftem Weg wezen. “En nou, roeftem, naar huis.”

Roek1 Raafachtige vogel, Corvus frugilegus, met een lengte van 45 cm. Nestelt in kolonies en bijvoorkeur in hoge bomen. Voedt zich met allerlei planten en ook met mui-zen, rupsen, wor­men en slakken. Boort met de snavel in de grond om insectenlarven te vangen en krijgt daardoor een kale snavelwortel. De vogel is geheel zwart en heeft loshangende veren aan de dijen. Middel­eeuws: ‘roec’, zaadkraai, roekraaf, zwarte kraai, raaf.

Roek2 Zwarte kraai, Corvus corone corone. Deze vogel is ge­heel zwart. Verbastert ge-makkelijk met de bonte kraai, Cor­vus corone cornix, die een grijze rug en onderkant heeft. Leeft alleen of in paren. De dijen normaal bevederd. De sna­velwortel is niet kaal. Kraaien worden ongeveer 50 cm. groot.

Roeren Betalen.

Roerhek Kaasmakersgereedschap. Wordt bij het kaasmaken gebruikt om de wrongel te snijden.

Roertje Steeltje; mondstuk van een tabakspijp. Middeleeuws: ‘roer’, riet -> rietschacht -> pijp.

Roest Tak waarop vogels, bijvoorbeeld kippen, slapen. Zie ook: roeststok.

Roesteiland Eilandje bij het hoogspanningsschakelsta­tion in Krimpen aan den IJssel. Voor de bouw van het schakelstation was het een rust- en pleisterplaats voor ganzen.

Roesten Het slapen en rusten van vogels. Roesten is dus het zelfde als rusten.

Roeststok De stok, in het kippenhok waarop de kippen die niet broeds zijn de nacht doorbrengen. Kippen zijn vogels die van nature geneigd zijn de nacht op een veilige boomtak door te brengen. De roeststok vervangt dus de boomtak. Middeleeuws: ‘roest’, hoenderstok.

Rok Toren. (schaakstuk). Arabisch: ‘ruh’. Oud-Frans: ‘roc’. Mid­deleeuws: ‘roch’.

Rol Glooiing, met gras begroeid, van de binnenkant van een dijk.

Rollebolle Uitgelaten stoeien, vrijen.

Rommelpot Foekepot. Men neemt een stevig riet. Snijdt dit vlak onder een verdikking af en zorgt dat het snijvlak geen scherpe punten meer heeft. Dan neemt men een varkensblaas. Deze blaas hangt men over het afgesneden riet en bindt hem met vliegertouw of een stukje sim stevig vast achter de verdik­king. Daarna spant men de varkensblaas over een bloempot [met een verdikte  rand] of over een con­servenblikje. De blaas wordt rondom zeer stevig afgebonden met sim of vliegertouw. Wanneer nu het riet met een klamme hand wordt omvat en de hand daarna [langs het riet, wrijvend] wordt op- en neerbewogen ont­staat een ritmisch melo­disch licht weemoedig brommend ge­luid. Het zo ontstane instru­ment heet rommelpot. Op sommige plaatsen luidt de naam foeke­pot. Bedacht moet worden dat de blaas niet mag uitdrogen. Tezamen met de noodzakelijk klamme hand bete­kent dit dat een gedoseerd ge­bruik van speek­sel nood­zakelijk is. Dit laatste aspect heeft er voor gezorgd dat de rommelpot, als niet hygiënisch speel­goed, onder druk van be­zorgde ouders is verdwenen.

Op de oudejaarsavond liep de jeugd dan de huizen af. Na aan­bellen werd dan onder begeleiding van enkele rommelpotten een liedje gezongen en een Gelukkig Nieuwjaar toegewenst. De belo­ning bestond uit een snoepje, een oliebol of een appelflap en een cent. De verzamelde centen werden omgezet in vuurwerk dat om middernacht werd afgestoken.

Het bekendste liedje dat bij de rommelpot werd gezongen was:

Rommelpotterij, rommelpotterij, geef me een centje dan ga ik voorbij,
‘k heb zo lang met de rommelpot gelopen, nog geen centje om een broodje te kopen,
rommelpotterij, rommelpotterij, geef me een centje dan ga ik voorbij,

                           Klein zieltje, klein zieltje zit achter de deur,
                           in heur hand heeft ze ’n centje,
                           daar schaamt ze zich veur,
                           Rommelpotterij, rommelpotterij, geef me dat centje dan ga ik voorbij.

Middeleeuws: ‘rombele’, gedruis. ‘rommelen’, lawaai maken.

Rompelig Rimpelig.

Rookkast Kast op zolder, naast de schoorsteen, waar spek in werd gerookt.

Roolde Ruilde.

Roomse bonen Tuinbonen, Vicia faba. De overlevering zegt dat wratten verdwijnen wanneer er met de binnenkant van de peulen over die wratten gewreven werd.

Rop Maag, ingewanden van een vis. Middeleeuws: ‘roppe’, inge­wand.

Rot1 Rat. Middeleeuws: ‘rotte’.

Rot2 Vervelend, onaangenaam. “‘k vind’t maar rot voor hum”.

Rotten Winden laten. “Bah, wat zit jij te rotten.”

Rottig Vervelend, onaangenaam. “’t is rottig”.

Rouw Ruw, onbewerkt.

Rouw in de kerk brengen ’s Zondags na de begrafenis gingen de deelnemers aan de begrafenis naar de kerk. Ze kregen dan gere­serveerde plaatsen vooraan. Daarna droegen de verwanten rouw. Dat wil zeggen ze namen geen deel aan gezelligheidsbij­eenkom­sten en leefden sober. Deze rouwperiode duurde voor de naaste verwanten één jaar en zes weken. De overige familie nam zich 6 weken in acht. Het dragen van rouw was zichtbaar aan een zwarte band om de mouw, gedurende de eerste zes weken en aan een op de mouw ge­naaide zwarte zijden ruit. Middeleeuws: ‘rouwe’, -> ‘rou’, smart, berouw.

Rouwdouwer Een haastig, ruw en slordig werkend persoon. En­gels: ‘row-de-dow’, herrie.

Rouwtijd Na het overlijden van een na verwant familielid duurt de rouwtijd één jaar en zes weken. Verdere verwanten dragen zes weken rouw. De eerste zes weken werd als teken van rouw een zwarte mouwband gedragen. Daarna een zwart zijden ruitje, dat op de mouw werd genaaid.

Rucht Ruigte, onkruid, wilde begroeiing. Middeleeuws: ‘ruuch­te’, ‘ruychte’, al wat wild door elkaar groeit, struikgewas. Al wat in het water groeit, riet, biezen.

Ruchten Onkruid wieden, de tuin schoffelen, de sloot schoonmaken, etc.

Ruilverkaveling Oude naam voor ‘landherinrichting’. Alle landbouwgrond wordt hierbij, tegen taxatiewaarde, ingebracht in een ‘grondbank’. Via uitputtende onderhandelingen krijgen de (ver­plicht) deelnemende boeren hun ingebrachte waarde weer te­rug. Dit kan, al dan niet verplicht, in de vorm van geld zijn dan wel in de vorm van grond. Wanneer de grond beter van kwali­teit is krijgt de boer navenant minder grond terug, of moet het verschil in waarde bij betalen. Wanneer de grond slechter van kwaliteit is, krijgt de boer meer grond terug of ontvangt een bijbetaling. Op deze wijze wordt bereikt dat de overblij­vende boeren meer land bezitten dat op een doelmatige wijze aan eengesloten ligt. De ruilverkaveling heeft een slechte naam omdat:

* de inrichting tot een grootschaliger bedrijfsvoe­ring sterk ne­gatieve landschappelijke effecten heeft.
* de overheid de waarde van de, verplicht, ingebrachte grond be­paalt. Veel grondbezit heeft een eeuwenoude gevoelswaarde die hierbij volkomen genegeerd moet worden.
* de overheid bepaalt hoeveel grond er uit de grondbank wordt teruggegeven voor een agrarische bestemming.
* de overheid bepaalt, door het vaststellen van de minimum be­drijfsgrootte, hoeveel boeren er boer mogen blijven.
* de inspraak van de bewoners in het ruilverkavelingsgebied te verwaarlozen is.

De ruilverkaveling werd in de Krimpener Waard in de jaren zestig afgestemd.

Ruip Rups. Ook wel ruips. Middeleeuws: ‘ruype’.

Ruiperig Pluizig, slecht verzorgd, verwaarloosd.

Ruitemetuit Vrouw die alles eruit flapt, die het hart voor op de tong heeft. De klank ‘ui’ wordt vaak als ‘uu’ uitgesproken. Middeleeuws: ‘ruut’, onbeschaafd, onontwikkeld, grof, plomp. Middeleeuws: ‘tuten’, iemand aan de oren hangen.

Ruiter1 Paard. (schaakstuk).

Ruiter2 Bouwsel van stokken waarop het hooi, op het land, droogde. Spelende kinderen gebruikten dit wel als schuilhut.

Ruite-tikkertie Een speld of naainaald wordt in de stopverf van een raam gestoken. Een kledingknoop wordt met een van de gaten om die speld/naald gezet. Een en ander gebeurd zodanig dat de knoop met veerkracht en stevig tegen de ruit drukt. Door een ander gat van die knoop wordt het einde van een draad van zwart ga­ren vastgeknoopt. Het andere uiteinde van de draad wordt (achter de heining) slippend tussen een vochti­ge duin en wijsvinger aangetrokken zodat de draad een schokkende trekkracht krijgt. Dit heeft een venijnige ,zeer snel op de ruit tikkende, beweging van de knoop tot gevolg.

Ruituit Zie ook: ruitemetuit, nu echter voor een man. Ook hier wordt de ‘ui’-klank vaak als ‘uu’ uitgesproken.

Rullen Het losmaken van de grond. Rul maken. Middeleeuws: ‘rullen’, pellen van graan.

Rut Platzak. “Ik ga maar eens op huis an, want ik ben rut.”

Rutemetuut Zie ook: ruitemetuit.

Ruutuut Zie ook: ruituit.