De middeleeuwen

I. DE VROEGE MIDDEL-EEUWEN
Voorgaande geschiedenis zie
Prehistory en oude tijden

1.1. Het Frankische rijk
Al spoedig nam  de Frankische dynastie van de Merovingers de macht over het gehele Romeinse Gallië (Frankrijk & België) over en werden de Franken de heersende klasse over de geromaniseerde Keltische stammen die er woonden. In tegenstelling tot de Oost-Franken, hebben de West-Franken in het zuiden nooit hun taal (het oud-Frankisch) opgelegd aan die Kelten maar gebruikten ze het Latijn als de officiële taal. Dit was de taal die ze beiden hadden geleerd van hun vroegere heersers. Uit die mix van Latijn en het oud Frankisch (dus met de structuur en wat woorden uit het oud Nederlands) is de spraak van de oude Fransen naar  voren gekomen als de taal van de zuidelijke Kelten. Het oud Neder-Frankisch (ook wel oud Frankisch) verdeen echter niet maar bleef in gebruik in het noorden, maar vooral als een gesproken taal, nauwelijks geschreven. De taalgrens tussen Oud-Frans en Oud-Nederlands loopt ten zuiden van Limburg naar het (huidige) Boulogne (Bonen of Beunen in het Nederlands). Doordat de Zuidelijke Nederlanden (België) een aantal malen haar eigen weg ging, onder een katholieke Franstalige elite, verschoof deze grens in de loop van de tijd naar het noorden.

Frankish_empire_481-555

Het Frankische rijk 481 – 555

Door de Grote Europese Volksverhuizingen en het daaruit voortvloeiende vertrek van de Romeinse legioenen, werd Europa aanzienlijk minder veilig. De handel kwijnde weg, zodat het gebruik van geld vrijwel volledig verdween. Belasting kon daarom niet of nauwelijks meer geheven worden, zodat de Frankische vorsten aanvankelijk geen leger konden financieren. Dit betekende dat de staatsorganisatie op een andere structuur moest worden gebaseerd. Voor de (Germaanse) Franken het was dat geen groot probleem. Ze waren immers al georganiseerd in kleinere eenheden (hofsteden). Deze boerderijen trokken samen op bij regionale problemen, terwijl de hele stam de gemeenschappelijke belangen behartigde. Dit systeem werd in het gehele Frankische rijk ingevoerd. De lagere adel (baronnen, benoemd door de hogere adel) beheerde de streken (clusters van dorpen), de hogere adel (benoemd door de rijksadel) de graaf-schappen en de rijksadel (benoemd door de keizer) de landen. De rijksadel bestond uit baronnen, die alleen voor de lokale administratie zorgden, graven die ook zorgde voor wettelijke regelingen en legers leverden aan hertogen (die de gebieden langs de staats-grenzen beheerden) die de legers aanvoerden. In eerste instantie waren dit functies waarin men moest worden benoemd, toen, vooral na Karel de Grote (gestorven in 814), de koningen en keizers zwakker werden en de voorkeur gaven aan het comfortabelere hofleven, werden deze functies geleidelijk uit handen genomen. Men kan kortweg stellen dat de leden van de hoge adel onafhan-kelijke heersers werden die hun leengoed” zagen  als erfgoed” Zo werden hun bezittingen steeds meer onafhankelijke staten. Zeven van deze staten”, in Nederland, zijn vandaag de dag de provincies: Friesland, Gelre, Groningen, Holland, Overijssel, Sticht en Zeeland. Het Sticht (betekent bisdom) was in het begin een bisdom samen met het Oversticht. Deze landen grensden niet aan elkaar en werden later tot aparte provincies: Het Sticht is nu de provincie Utrecht en het Oversticht de provincies Overijssel en Drenthe. Holland, Zeeland en West-Friesland groeiden praktisch uit tot één staat. Het machtige Holland was officieel Holland, Zeeland en West-Friesland. De moderne naam van de provincie van Gelre is Gelderland. Later in de geschiedenis zouden deze zeven provinciën verenigd die zo beroemde Nederlandse republiek der Zeven Verenigde Provinciën” vormen. Foto: Frankische helm,7de eeuw.

1.2. Het ontwaken van Holland
In een tijd die nu de Volksverhuizingen” (4de – 8ste eeuw) heet, kregen de noordelijke delen van het huidige Nederland, zoals Friesland, weer een instroom van nieuwe immigranten en kolonisten, vaak Saksen, maar ook Angelen en Juten. Dat vond plaats nadat de vroegere bewoners, de Germaanse Friezen, deels vertrokken waren. Het oude Friesland, was sinds de 4de eeuw, een groot kustgebied, dat in het het noorden het zuiden van Denemarken (deel van Jutland), Oost-Friesland (in het huidige Duitsland), het centrale (Lauwers) Frisia, en in het zuiden het huidige Holland, West-Friesland en Zeeland omvatte. Met andere woorden – het land strekte zich uit van het zuiden van het huidige Denemarken langs de kust van de Noordzee (in oude tijden de Westzee of Friese Zee genoemd) tot het noorden van het huidige Frankrijk. Dit uitgebreide Friese grondgebied wordt wel aangeduid als Frisia Magna (Groot Friesland).

Volgens Frankische chronologieën uit de 7de en 8ste  eeuw werd dit gebied, het koninkrijk van de Friezen, geregeerd door de koningen Aldegisel en Redbad (650 tot 734), met de stad Utrecht als hun machtscentrumFrisia_716-la_svg. Het veroveren van dit gebied kostten de Franken vrij veel tijd. De lokale bevolking kon het niet zo veel schelen wie hen regeerde, zolang men zich niet al te veel bemoeide met hun dagelijkse leven.
Maar na enige tijd veranderde die situatie. Dat gebeurde omdat die verre heerser, Karel de Grote dus, door de Romeinse kerk tot Rooms keizer werd gekroond. In ruil daarvoor moesten alle onderdanen, dus ook (die nieuwe Friezen), christenen worden!
De zuidelijke delen van het oude Magna Frisia” (dus het huidige Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland – met de mix van de oude Batavieren, Caninefates en Friezen), werden al vlot geabsorbeerd” door de Roomse Franken, dus werd die mix erg ongelukkig en kreeg sympathie voor de vrije” Friezen. Dus was het een knap lastige klus om de noordelijke delen van Friezen, Franken en Saksen in te passen in het Frankische rijk. Afbeelding: Magna Frisia in 716.

Na de dood van Lodewijk I (de Vrome), de zoon van Karel de Grote, werd volgens het Verdrag van Verdun (843) het Frankische rijk in drieën gedeeld, elk van zijn drie zonen (Lotharius I, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale), werden koningen van hun eigen koninkrijken (de keizerskroon ging wat later naar het oostelijke, Duitse, deel):

  • het westelijk deel nam delen van het zuiden der Nederlanden op en is de baker-mat van Frankrijk geworden.
  • het oostelijke deel nam een aantal delen van de Nederlanden (zoals Oost-Fries-land) op, dit is de oorsprong van Duitsland.
  • uit het centrale deel is het grootste deel van de huidige Nederlanden en van Saar-land, van Luxemburg, van Elzas-Lotharingen, van Zwitserland, van Italië,  enz. voortgekomen.

traktat z verdun 2

Deling van het Frankische rijk volgens het verdrag van Verdun

Het centrale deel was zeer langgerekt in de noord-zuid richting en van oost naar west, maar erg smal en dus moeilijk te besturen en te verdedigen. In de loop van de latere geschiedenis namen het oostelijke en het westelijke koninkrijk sommige delen van dit uitgestrekte gebied op. Dus hield het centrale koninkrijk (Lotharius was er de baas) op te bestaan. Het noordelijke deel van dat koninkrijk, Lorraine (een Frans/Duits om-streden gebied, tot in de  20ste eeuw) werd opgesplitst in twee vorstendommen – Neder-Lotharingen en Opper-Lotharingen. Na de  12de eeuw heette Neder-Lotharingen de Nederlanden. (de 17 provinciën) = Terræ inferieur = Low lands = laagland).

1.3. De invallen van de Vikingen
Aan het einde van de regering van Karel de Grote werden de Nederlanden bezocht door Vikingen. Ze vielen Frisia binnen in de 9de en 10de eeuw. De eerste keer kwamen ze als handelaars, maar zagen hoe verzwakt het noordelijke deel van het (voormalige) Frankische rijk was en dus keerden ze daarop op een minder vriendelijke manier terug. (Hoewel Vikingen zich nooit in grote aantallen vestigden in deze gebieden, hebben ze op langere termijn bases ingericht en werden zelfs, in een paar gevallen erkend als heersers. De meest belangrijke Viking familie in de Lage Landen was die van Rorik van Dorestad (die op het toenmalige Friese eiland Wieringen was geboren) en zijn broer, de jongere Harald”.). Het is moeilijk om deze buitenlanders” goed te beoordelen, omdat de meeste informatie die we hebben van monniken komt, die niet op de Vikingen gesteld waren omdat ze weigerden tot het christendom over te gaan. Bovendien aanbaden ze in veel gevallen, net als de Friezen en de overige lokale bevolking in de lage landen, heidense goden. Dus de vijandigheid met de kloosters groeide snel. Maar het waren wel vooral die kloosters die over hen schreven.

Viking_expansion

Invallen van de Vikingen

Omdat ze geen steun kregen steun van hun koningen/keizers begonnen de graven van Rijnland (Friese lijn) de gebieden om zich heen te bijeen te brengen en te organiseren. Ze vormden groepen van schepen (comités, de eerste Nederlandse vloten!) om hun kusten te verdedigen. Zo werden ze de jure (juridisch) onafhankelijk (want hun heersers braken de eed van hulp en bijstand). Op deze manier werd o.a. Holland geboren. Toen, veel later, de Duitse keizer een leger tegen hen zond, versloegen zij het bij Vlaardingen ​​en toonden zo ook de facto (feitelijk) hun onafhankelijkheid en hun kracht. Ze hebben echter nooit beweerd de formele onafhankelijkheid te bezitten. Ze vermeden liever een formeel argument tot oorlog (graag ontzagen ze hun handel!). Dus het begin van Holland was, Praktisch gezien, slechts een verschuiving van de macht van het oude Frisia naar het nieuwe” Rijnland.

De eerste graven van Rijnland waren koningen (of hertogen) van Friesland. De eerste in die stamboom die we kennen, is in ca. het jaar 600 geboren, de laatste (als heerser) ca. 700 jaar later. Zelfs de eerste Russische tsaren waren met hen verwant. (Rorik werd uitgenodigd om de eerste Russische stammen te organiseren. Hij stichtte er eerst de stad Ladago, en daarna Novgorod de Nieuwe stad” (nov = nieuw; gorod = omheinde plaats. Vergelijk in de Germaanse talen; Engels: garden, Duits: Garten, Nederlands: Gaarde, enz.)

II HET BOURGONDISCHE HUIS

2.1. De ontwikkeling van de vorstendommen (9de – 14de  eeuw)
Van de 9de eeuw af waren er dus grote politieke en bestuurlijke veranderingen in het rijk van Karel de Grote (en zijn opvolgers). Uit de voormalige koninklijke ambtenaren (de graven) en adel ontstond ​​een klasse van feodale heren, die talrijke feodale staatjes vormden. Ze waren verboJohann_von_Brabantnden door een heel complex netwerk van feodale afhankelijkheden maar hebben ook talrijke oorlogen met elkaar gevoerd. Dit leidde tot een sterke territoriale fragmentatie maar daarna tot een bundeling tot krachtiger vorstendommen.

In Neder-Lotharingen en haar buitengebieden ontstonden er zo vorstendommen/provincies in de 9de t/m de 11de eeuw. In Neder-Lotharingen (dat na de 11de eeuw de Nederlanden heet): zijn dat: Friesland, Holland, Vlaanderen, Brabant, Limburg, Gelre, Luxemburg, Henegouwen, Kleef en de bisdommen: Leodium, Kamerijk en Utrecht. Langs de kusten van de Noordzee  spande het om Friesland, formeel een graafschap, dat haar, door Utrecht en Holland bedreigde onafhankelijkheid fel verdedigde. De 12de en de 13de eeuw was een periode van verschillende gevechten en conflicten tussen deze staten, waar met name Holland in hoge mate versterkt uit kwam. Verenigd met Zeeland en Henegouwen, streefde Holland er naar een belangrijke politieke rol in Europa te spelen. Op het plaatje: Jan van Brabant, Codex Manesse, 1305-1315.

Kenmerkend voor de Nederlandse gewesten – dit gebeurde verder nergens in heel Europa – was een zeer vroege ontwikkeling van het parlementarisme. De vermindering aan inkomsten uit donaties, verkoop of privileges/toezeggingen (of steun ten behoeve van erfopvolging) dwong de feodale heren geld in te zamelen, de bede, in ruil voor het toekennen van bevoegdheden aan de vertegenwoordigers van de adel en de steden. De vroegste invloed op de staatszaken kregen bewoners van Brabant, in 1312, door het zogenaamde Charter van Cortemberg. In Holland werden sedert het midden van de 14de eeuw raadsvergaderingen gehouden, met vertegenwoordigers van de graaf, de adel en de steden. Interessant is dat deelname van stedelingen aan die bijeenkomsten zeer belangrijk was en zelfs geleidelijk bepalend werd in de besluitvorming. (Deze ont-wikkeling resulteerde in een groeiende rijkdom van de steden en een verarming van de adel.) Zo ontstonden, in de 15de eeuw de (Provinciale) Staten die de macht van de adel, stap voor stap, steeds verder inperkten.

Battle_of_Courtrai2

Slag bij Kortrijk, 1302 – Vlaamse burgers verslaan het leger van Philips IV (de Schone)

2.2. Het Bourgondisch bestuur (1385 – 1482)
Aan het einde van de 14de eeuw werd de invloed van het hertogdom Bourgondië in de Nederlandse provinciën steeds sterker. De heersers ervan hadden de ambitie een sterke en goed bestuurde eenheidsmonarchie tot stand te brengen. Het samenvoegen van de provinciën vond gedeeltelijk plaats door huwelijken en gedeeltelijk ook door verovering. Dit beleid was een initiatief van prins Filips de Stoute en is voortgezet door zijn opvolgers Jan zonder Vrees, Filips de Goede en Karel de Stoute. Binnen honderd jaar wisten ze zo Vlaanderen, Brabant, Limburg, Luxemburg, Holland, Zeeland, Henegouwen, Namen en Gelderland in hun handen te krijgen en te verenigen. Alleen het dwarse” Friesland bleef zich, beroepend op de Friese vrijheid”, tegen die pogingen verzetten.

De heerschappij van het Huis van Bourgondië was voor Nederland niet alleen gunstig voor de economie en de cultuur, maar er werd ook de basis gelegd voor een politiek systeem dat meerdere eeuwen overleefde.

De 17 Provinciën: de Nederlanden in het noorden, de Opperlanden in het zuiden
en het aparte Lotharingen er tussen

Het was in die tijd dat het stadhouderlijk bestuur (de stadhouder was een provinciale gouverneur) werd ontwikkeld. Zijn taak was om in naam van de Hertog van Bourgondië te regeren (merk op dat de Hogelanden (Bourgondië)  en de Nederlanden twee aparte gebieden zijn  waar Lotharingen tussen in ligt). De stadhouders werden benoemd door de provincies en het gehele gebied werd gecontroleerd door een stadhouder-generaal. De macht werd uitgeoefend door de Provinciale Staten en van het midden van de 15de eeuw af, in toenemende mate, door de Staten-Generaal, bestaande uit de vertegen-woordigers van de Provinciale Staten. In eerste instantie werden ze bijeengeroepen door de hertog van Bourgondië, maar al snel kwamen ze op eigen gezag bijeen. Hun betekenis nam sterk toe na de dood van Karel de Stoute in 1477. Dat overlijden van Karel opende een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Nederlanden. Karels dochter, Maria, trouwde in 1477 met Maximiliaan van Habsburg (uit Oostenrijk) en ze stierf, in 1482, na de geboorte van hun zoon Philip. Zo kwam het bestuur over de Nederlanden in Oostenrijkse handen. Kaart: de “17 Boergondische” provinciën,1467-1477.

2.3. De economie, de samenleving
Ondanks de invallen van Vikingen en overlast van overstromingen in de Nederlanden in de vroege middeleeuwen kenden zij een verrassend snelle economische ontwikkeling. Het droogleggen van de moerassen, begonnen in de 12de en 13de eeuw, leidde tot een verbreding op het gebied van de teelten. Dit maakte de Nederlandse productiviteit in de landbouw heel hoog. Verder maakten de steden, dankzij de handel en de ambachten, een zeer krachtige groei door. (De Nederlanden werden zo een belangrijke zee- en rivier- handelsroute). Ook de weverijen en de lakenindustrie (gericht op de Vlaamse steden, die het meeste exporteerden) groeiden aanzienlijk. In de 15de eeuw was er een intensief proces van verstedelijking, vooral in de noordelijke Nederlanden. De stad Utrecht had bijvoorbeeld een bevolking van ongeveer 40.000 inwoners. De ontwikkeling van de visserij heeft tot een uitbreiding van de vloten geleid. Dit alles wil echter niet zeggen dat deze streken geen sociale spanningen kenden. Dat werd duidelijk door de conflicten die een eeuw later uitbraken.

St_Elizabeth_Panels_001

Altaarstuk met de St. Elizabeth’s vloed 18-19 November 1421

Renata Głuszek & Han Tiggelaar

Afbeeldingen: Wikipedia

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.