Synode van Dordrecht

De noordelijke Nederlanden beginnen „Hollands” te worden.

2. Kleine wijsgeren in de Nederlanden
In Nederland onderscheidt men, naast de grote- (en anderen), ook nog twee „kleinere” wijsgeren. Ze heten klein omdat ze verkrampten in een onderlinge strijd. Anders dan de grote wijsgeren hadden ze geen positieve invloed op elkaar maar juist een negatieve. Ze zorgden dus niet voor een verrijking van het geestelijke leven maar, in tegendeel voor een ernstige splijting ervan. Die splitsing, ook tussen hun volgelingen, was de aanleiding voor de Synode van Dordrecht
. 

2.1 Jacob Armenius (Oudewater 1559 – Leiden 1609)

james_arminius_2Jacobus Arminiuslatinisering van zijn doopnaam Jacobus Hermansz(oon), was predikant en godgeleerde tijdens het begin van deTachtigjarige Oorlog. In het jaar 1588 werd Arminius bevestigd als predikant van de Oude Kerk. In Amsterdam trouwde hij in 1590 met Lijsbet Reæl (1569-1648) en werd zo de zwager van Laurens Reæl. Van 1591 af werd Arminius zeer zwaar aangevallen door zijn collega-predikant Petrus Plancius, vanwege zijn vrijere interpretatie van de predestinatie (de goddelijke uitver-korenheid). In 1593 legden ze hun ruzie bij na een wel zeer grondige tweespraak. Portret door Bailly David, 1620

2.2. Franciscus Gomarus (Brugge 1563 – Groningen 1641)

gomarus-mFranciscus Gomarus (eigenlijk François Gomær),  was van 1594 tot 1611 hoogleraar in  de gods-geleerdheid aan de Universiteit in Leiden, maar werd later vooral bekend als de grote voorman van de contraremonstrantenDe ruzie met zijn collega Jacobus Arminiusvoorman van de remonstranten, draaide vooral om de vragen in hoeverre er sprake is van de predestinatie en of „gods besluiten” afhankelijk zijn van het doen en laten van de mens – Gomarus dacht van niet, Arminius van wel. Gomarus stelde:  Gods besluiten zijn „soeverein”, dus hangen ze niet af van wat de mens doet.

Het geschil met Arminius leidde tot heel grote politieke spanningen in de noordelijke Nederlanden. Johan van Oldenbarnevelt, de secretaris van de staten van Holland, koos de zijde van Arminius maar prins Maurits (was stadhouder van Holland en dus de opperbevelhebber van de „staatse” troepen) was boos vanwege het 12-jarige bestand dat Oldenbarnevelt wilde en koos dus partij voor Gomarus. Na de arrestatie en executie van Johan van Oldenbarnevelt (die zich onder meer voor tolerantie en dus voor de remonstranten in de kerk had ingezet). In de Synode van Dordrecht werd het pleit in het voordeel van de wel zeer rechtzinnige contraremonstranten beslecht. Die executie van de, toen al oude, Johan van Oldebarnevelt is een zeer pijnlijk lidteken in de lange geschiedenis van de Nederlanden. Het was de eerste (en is de laatste) keer dat een Nederlandse overheid iemand ter dood bracht vanwege zijn overtuiging.

decapitation_of_johan_van_oldenbarnevelt_-_onthoofding_van_oldenbarnevelt_iustitie_aen_ian_van_oldenbarnevelt_geschiet1619_claes_jansz-_visscher

Onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt, ets van Claes Jansz Visscher

Na 1618 was Gomarus (tot zijn dood) „verbannen” als hoogleraar naar de Universiteit in Groningen (dus wel bezoldigd door de staten maar ver weg van Leiden!). Hij ligt daar begraven in het koor van de Martinikerk, waar ook zijn vrouw rust.

2.3 De tweespalt
In 1603 werd Arminius hoogleraar in de theologie te Leiden. Zijn collega-hoogleraar Franciscus Gomarus protesteerde daar heftig tegen. Vrijwel meteen, in 1604, kwamen de hoogleraren met elkaar in botsing. Hun conflict draaide om de rechtvaardigingsleer en het daaraan grenzende leerstuk van de predestinatie. Voor Arminius was het geloof van een mens tot op zekere hoogte voorwaarde voor het vergevend oordeel waarin god die mens „rechtvaardigt”, dat wil zeggen: „rechtvaardig verklaart”. Het geloof alleen is geen voldoende, maar wel de noodzakelijke, voorwaarde voor gods vergeving. Voor Gomarus was de rol van het geloof hier louter een instrumentele: het was de door de geest gewekte aanvaarding door een mens van gods rechtvaardigend oordeel. Als gods vergeving in alle opzichten aan het geloof voorafgaat (zoals Gomarus dacht), is het een logische volgende stap om daarbij te onderstrepen: dit oordeel en het besluit om een mens tot het geloof te brengen, zijn bij god niet opeens opgekomen, maar het vormen zijn eeuwige uitverkiezing.

Als men (met Arminius) de vrije keuze voor het geloof onderstreept, dan is het „eeuwige raadsbesluit” van god ook mede afhankelijk van deze menselijke keuze. Zo wordt de rechtvaardigingsleer vanzelf tot predestinatieleer. Die verschuiving voltrok zich in de discussie tussen Arminianen en Gomaristen inderdaad. De Amsterdamse predikant Plancius mengde zich in de strijd en koos partij voor Gomarus. Al vrij snel groeide het religieuze meningsverschil uit tot een nationale, politieke strijd. Dit tot diepe weerzin van de Staten van Holland die tijdens de 80-jarige oorlog geen „scherpe” verdeeldheid wensten. Dus vormden die Staten in 1607 een commissie die het conflict zou kunnen beslechten. De Staten van Holland moesten dus wel met het twaalfjarig bestand in-stemmen – hoewel men in de oorlog aan de winnende hand was! – om die door de kerken veroorzaakte ernstige verdeeldheid in de provinciën op te kunnen lossen.

Om het conflict te stoppen werden Arminius en Gomarus opgeroepen om voor het Hof van Hollanden en voor de Staten van Holland te verschijnen. Dit loste niets op. In 1609 belegden de Staten van Holland opnieuw bijeenkomsten om de theologen bij elkaar te brengen. Jacobus Arminius moest deze zittingen wegens ziekte verlaten: hij stierf op ongeveer vijftigjarige leeftijd in Leiden in oktober van dat jaar en is er in de Pieterskerk begraven. Zo verloren  de Staten van Holland helaas elke mogelijkheid die kerkelijke tweestrijd vreedzaam op te lossen.

2.4. Het gevolg: De eerste splijting in de „aloude” Nederdietse kerk (1610)
In januari 1610 kwamen 44 „hervormde” predikanten in Gouda bijeen en formuleerden hun bezwaren tegen de leer van „hun”
Nederduits Gereformeerde Kerk. Die bezwaren betroffen leerstellingen van de Heidelbergse Catechismusen de Geloofsbelijdenis over, met name, de vrije wil van de mens en de voorbeschikking tot „heil of verdoemenis” door God (de predestinatie). Ook hadden zij bezwaren tegen een aantal gedachten van Calvijn. Deze opvattingen werden in 1610 vastgelegd in een „verweerschrift” of te wel „remonstrantie”. Dit verweerschrift is bekend als deVijf Artikelen” der remonstranten.

De kern van het kerkelijke conflict
De remonstranten waren (en zijn) tegen de belijdenisformules (waarin is vastgelegd hoe men de Bijbel moet interpreteren). Zo kreeg de door mensen opgestelde belijdenis dus een „heilige” status eveneens als het „Woord van God” (de bijbel). Hetgeen volgens de Erasmiaanse traditie absoluut ondenkbaar is. (Is ook een zwaar calvinistisch bezwaar tegen de katholieke kerk; het heilige „woord” van bijvoorbeeld de paus). Verder stelden ze de predestinatie ter discussie. De meest strenge variant van deze leer gaat ervan uit dat alleen díe zielen eeuwig zalig worden (en dus in de hemel komen) die door de alwetende God al vóór de zondeval daartoe uitverkoren zijn (Leer van de predestinatie). De remonstranten wezen dat (emotioneel heftig) af. Het handelen van de mens zou er wel degelijk (ook) toedoen.

De remonstrantse ideeën zijn ontleend aan de „Nederlandse formatie”, dus aan ideeën van de „vijf grote wijsgeren”. Zij beklemtoonen een innerlijk christendom, de waarden van de (naaste-)liefde, de persoonlijke vrijheid en de verdraagzaamheid. Zij waren de „Rekkelijken”. De anders denkenden, de „Preciezen“, wilden dus een „Reformatie”.

Begrippen: Remonstrant – Contra-Remonstrant
Het verweerschrift (oude taal: remonstrantie), werd in het kader een het godsdienstige dispuut over de predestinatieleer, door de aanhangers van Arminius aan de Staten van Holland gericht. Daarom heten de volgelingen van Arminius (de Arminianen) daar-na „Remonstranten”. De tegenstanders van het verzoekschrift, dus de volgelingen van Franciscus Gomer (de Gomerianen) heten daarna dus „anti-Remonstranten”.
Prins Maurits, (stadhouder van o.a. Holland), koos voor Gomarus, terwijl Johan van Oldenbarnevelt (de secretaris van de Staten van Holland)  voor Arminius koos.

2.5 Prins Maurits (Dillenburg, 1567 – Den Haag, 1625)
Drie belangrijke factoren hebben een rol gespeeld in dit conflict:

I. Religie:

maurits_van_nassau_prins_van_oranje_en_stadhouderMaurits was door zijn oomJan van Nassau streng (Duits) calvinistisch opgevoed. Deze opvoeding stond in het teken van het in die tijd geldende principeCuius regio, eius religio”: (de bestuurder = het van god gegeven gezag) bepaalt  ’s lands godsdienst). De kerk was in die tijd nog geen onafhankelijk instituut (er was dus nog geen scheiding tussen kerk en staat!), dus de overheid bepaalde ook het bestuur van de kerk. Daarom ook werd de remonstrantie niet aan een kerkelijke instelling, maar aan de Staten-Generaal gericht. Van Oldenbarnevelt was als een bestuurder, in tegenstelling tot de streng opgevoede Maurits, voorstander van ruimte voor afwijkende meningen binnen de kerk. De staatsgreep moet daarom ook in het licht van het principe „Cuius regio, eius religio” worden gezien; Maurits’ gezag zou een calvinistische eenheidskerk rechtvaardigen en een niet verenigde kerk zou een niet verenigd land tot gevolg kunnen hebben. Voorts werd de drang van Johan van Oldenbarnevelt naar een bondgenootschap met het katholieke Frankrijk en een wapenstilstand met het katholieke Spanje wantrouwend bekeken. Maurits zou in de wapenstilstand een list van de vijand vermoeden om het katholieke geloof weer wat kansen te geven. Portret door: Michiel van Mierevelt

II. Financiën:
Johan van Oldenbarnevelt was zich goed bewust van de financiële situatie van de Republiek en hij wist hoe duur het oorlogvoeren was. Voor hem stond vast dat een goede oorlog alleen gevoerd kon worden als het financiële fundament er was. De keerzijde was echter dat voor hem geld belangrijker was dan een mensenleven. Maurits was het tegenovergestelde. Hij was een soldaat onder zijn soldaten en spaarde liever op de levens van zijn mannen dan op geld. Bovendien wist hij dat een slecht betaald leger zijn leiders niet zou volgen. Deze tegenstelling had al eens tot nog oplosbare conflicten geleid, maar het Twaalfjarig Bestand, dat volgens van Oldenbarnevelt nood-zakelijk was vanwege de financiële situatie van de Republiek, leidde tot grote onenig-heid met Maurits, omdat hij besefte dat de Spaanse vijand op dat moment op zijn zwakst was.

III. Karakters:
Maurits was uitgesproken geduldig en voorzichtig. Hij overdacht van tevoren iedere tactische stap en evalueerde deze daarna. Hij koos liever voor een kleine maar zekere militaire winst, dan voor een risicovollere grandioze overwinning. Johan van Oldenbar-nevelt was echter iemand die verder vooruit placht te denken en ook grotere risico’s wilde nemen. Tot de slag bij Nieuwpoort vulden die karakters elkaar goed aan. Maurits zag in die slag bij Nieuwpoort echter zijn gelijk bevestigd, dat Van Oldenbarnevelt te veel risico had genomen. Vanaf dat moment koesterde hij een wrok tegen hem.

het_afdanken_der_waardgelders_door_prins_maurits_op_de_neude_te_utrecht_31_juli_1618_joost_cornelisz-_droochsloot_1625

Het afdanken de waardgelders (huurlingen), op het Neude te Utrecht, door Prins Maurits, 31 juli 1618 (Afdelingen waardgelders op de achtergrond).

In augustus 1617 namen de Staten van Holland eenScherpe Resolutieaan; deze resolutie gaf de steden in Holland de mogelijkheid om zelfstandig, maar op kosten van de staten, „waardgelders” (huurlingen) aan te nemen om meer plaatselijke onlusten te voorkomen. In de praktijk werd dit ervaren als gericht tegen de „nachtwachten” en de schutterijen die meestal uit contraremonstranten bestonden.

2.6 Johan van Oldenbarnevelt (Amersfoort, 1547 – Den Haag, 1619)

oldenbarnevelt-mHiermee ondermijnden de Staten het gezag van prins Maurits, de kapitein-generaal van het Staatse leger. Dit was voor de stadhouder onaanvaardbaar. Hij hield van Oldenbarnevelt verantwoordelijk voor die situatie. De raadspensionaris, Rombout Hogerbeets, Gillis van Leedenberch, Hugo de Groot, en de predikant Uiten-bogaard gingen opnieuw in overleg. De stadhouder begaf zich naar Utrecht om de nieuw aangestelde waardgelders in Utrecht weer af te danken. Niet in de laatste plaats eiste de prins dat er een kerkelijke synode zou worden belegd en verder dat aan de Contraremonstranten kerken ter beschikking moesten worden gesteld. Ook de Hollandse afgevaardigden reisden naar Utrecht. Op 31 juli 1618 zijn de waardgelders in alle stilte ontslagen en vervangen door bestaand, goedkoper inheems krijgsvolk. De contraremonstranten kregen de Buurkerk, en de remonstranten de Domkerk tot hun beschikking. Omdat dit niet met de verhoudingen binnen de stad strookte, werd binnen een paar dagen, in alle gemoede, onderling van kerk geruild. Portret door: Michiel Jansz van Mierevelt

2.7 De Synode van Dordrecht (1618 – 1619)
Nadat de Staten van Holland (tesamen met de juristen van het Hof van Holland) twee pogingen gedaan hadden Gomerus en Armenius, in een uitvoerig tweegesprek, elkaars gedachten over en weer te doen respecteren, stelden ze vast dat zulks niet gelukte en dat het dus de kerken waren die zich over dit leerstellig probleem moesten uitspreken in een generale synode. Dit moest dan voor het einde van het Twaalfjarig Bestand geschieden. De kerken antwoordden daartoe financieel niet in staat te zijn, waarop de Staten van Holland alle kosten op zich namen. Daarop werd tot de synode besloten.

dordrecht_ca-_1660

 Gezicht op Dordrecht, schilder: Salomon van Ruysdaal 1660

In 1618 – 1619 werd de synode van Dordrecht gehouden. Belangrijkste agendapunt is een uitspraak in het geschil tussen de remonstranten en contra-remonstranten. De standpunten tegen de remonstranten worden weergegeven in vijf punten, die bekend staan onder de naam „Dordtse Leerregels”. Ze maken een officieel onderdeel uit van de drie belijdenisgeschriften van de Nederlands Hervormde- en de Gereformeerde kerken. Internationaal wordt er wel gesproken over het 5-punten calvinisme („the five points of calvinism”). De remonstranten moesten daarop de „protestantse kerk” verlaten.

2.8 Gevolgen
Zonder verder op de godsdienstige strijdvragen in te gaan kan worden gesteld dat die synode voor de Nederlanden ook vijf cultureel zeer grote gevolgen heeft gehad:

1619 De Dordtse Leerregels werden vastgesteld. Zo werd het Nederlandse calvinisme vastgelegd. Internationaal spreekt men nog steeds wel van het „vijf punten calvinisme”.
1637 De bijbel werd heel nauwgezet uit de oude Griekse en Hebreeuwse grondteksten in het Nederlands vertaald.

biblia

Die vertaling was in 1637 klaar. Door het algemene gebruik van de „Statenbijbel” werd de Nederlandse taal langzaam maar zeker gestandaardiseerd.
1773 Alle psalmen werden later in die zelfde taal op muziek gezet (opdat in de kerken alle mensen zelf hetzelfde gingen zingen. (herzien en voltooid in 1773). Zie psalmen.
Deze vertalingen werden verzorgd door de universiteit van Leiden in opdracht van een Staten-Generaal die zich er inhoudelijk niet mee bemoeid heeft maar wel de kosten droeg. Het feitelijke begin van de scheiding tussen kerk en staat!. (Het begin van het einde van de „cuius regio, eius religio” regel in Nederland).
1998 Op basis van onder meer de, bij de bijbelvertaling, verzamelde woordenschat werd een compleet Woordenboek der Nederlande taal (alle woorden, geschreven na ca. 1550 tot ongeveer 1927) mogelijk. Dit is het omvangrijkste woordenboek ter wereld. Het werd voltooid in 1998. (Ook het middeleeuws woordenboek (1150 – 1550) was toen voltooid).

 Han Tiggelaar

Gepubliceerd: 17.02.2016

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.